Zo op deze lichtende dag in de herfst, de
zoveelste herfst in mijn leven, een terugblik naar wat van vroeger was,
gebeurtenissen die opduiken uit een ver verleden, die we herbeleven die we
vertellen kunnen of verzwijgen willen, zoals Ernst Jünger het zo goed heeft
gezegd:
Und immer
wieder tasten wir in unseren durstigen Träumen dem Vergangenen in jeder Einzelheit,
in jeder Falte nach.
En hij voegt er aan toe:
dan ook
schijnt het ons toe dat we de maat van het leven en van het liefhebben niet tot
de rand hebben gevuld, maar spijt brengt het verzuimde niet terug.
Natuurlijk blijven we denken dat ons leven
anders had kunnen verlopen, maar we vergissen ons, het leven dat we hebben is
het leven dat uit de omstandigheden waarin we geleefd hebben is voortgekomen,
en in die omstandigheden ligt ook ons einde verweven. Het is zoals de vreemde
omstandigheden die het levenseinde betekende van het vliegje in het stuk amber op
mijn schrijftafel, dat ik heb meegebracht van een verre reis waar ouderlingen
op de binnenkoer van de moskee, gebogen waren over wondere tekens, de woorden
van de Profeet, over hun God met de negenennegentig namen.
En, als ik denk aan Jünger, aan Eliot en aan
zovelen die ik schaamteloos overneem, wat is er eigenlijk wel van mij. Of kan
het dat mijn gedachten zijn wat ze zijn en dat ik pas na het neerschrijven
ervan me realiseer dat ik deze gedachten reeds bij anderen heb ontmoet?
|