Weinig heb ik ooit
geschreven
waarvan ik zeggen
kon, mijn God
wat heb je me nu in
woorden
toevertrouwd om neer
te schrijven,
opdat bewaard voor
het nageslacht.
En ik je dankbaar
ook wil wezen
om dat minieme
deeltje geest van jou
dat ik naar
willekeur gebruiken mocht
zelfs al is de tijd
zo vlug voorbijgegaan.
En deze morgen dan, in
deze herfst
met wind en regen,
dankzij je zegen
meer geest te zijn
geweest een schicht
van helderheid me
meegegeven
om te begrijpen wat
niet te begrijpen is.
Mijn dank die lijk een
steen
in spiegelvijvers,
uit deinend naar jou
die ik niet ken dan
met het woordje God
dat ik voortdurend
interpreteren moet
daar alles zo
oneindig is,
zo onuitgesproken
niet te noemen is.
Dan toch je deze
regels toegestuurd.
|