Heb deze morgen voor het eerst sedert lang mijn
dagboek geopend. De laatste inbreng dateert van 23 en 25 augustus. Ik schreef
toen:
Diep in de morgen waag ik het nog niet mijn laptop
te openen en op te tekenen wat me te binnen valt op ogenblikken zoals deze als
ik, verdoofd door de pijn, de slaap niet meer vind.
Mijn hand is totaal onzeker, zoals mijn
vooruitzichten wat de komende dagen/weken betreft. Wat ik weet is dat de tijd
is voorbij gehold en dat ik tal van werken heb laten liggen die me nu
overwoekeren. Echter de pijn in mijn rechterhand verlamt al wat ik te zeggen
heb.
Ik denk dat mijn jaar ten einde is, mijn zoveelste
maand september komt er niet, evenmin als mijn zoveelste herfst. Het leven
overgroeit de tuin en ik lig er in weggedoken. Wat zin heeft het nog dit hier
neer te schrijven. Het neigt naar het einde, zo voel ik het toch.
Ik hoorde de cantate van Johan Sebastian Bach, Ich freue mich auf meinen Tod. Bach ook
zal op een gegeven ogenblik in zijn
leven gedacht hebben dat het genoeg was geweest.
En op 25 augustus, heel vroeg, 05.53, een paar lijnen nog, bijna niet te
ontcijferen: de pijn die gisteren even weg was is terug. Ik tracht mijn pagina
te schrijven. Mijn geschrift is beschamend. Een zaak houdt me bezig het is nutteloos
een boek te schrijven als je qua taal en inhoud het niveau van Franz Kafka niet
kunt bereiken. Het is een troost.
En later die morgen: de pijn is niet te houden. Er
is een zin die ik niet ontcijferen kan. En dan: ik denk dat ik de bladeren niet
meer zal zien vallen. Ik denk aan Bach, ik denk aan de verlossing. Ik schrijf
omdat ik schrijven moet.
Op 26 augustus werd ik opgenomen in het ziekenhuis.
Vandaag 28 september denk ik terug aan de dagen van
toen die, zo voel ik het toch, nog helder aanwezig zijn. De pijn in mijn rechterarm
is geen pijn meer, is draaglijk.
|