Als hij vroeger - nu al jaren terug - onder de bomen van wat een immens
bos moet geweest zijn, elke zondag, precies op hetzelfde uur, met een paar
vrienden eenzelfde weg al joggend aflegde, dan wist hij, denkend aan Teilhard de Chardin, dat dit
lopen sa messe sur le monde, was.
Vandaag wandelt hij onder dezelfde bomen, langs dezelfde wegen en weet
hij in het suizen van de wind, in het strakke licht van de voormiddag, in de
roerloosheid van de natuur dat hij hier omringd is door de meest prangende, de
meest essentiële krachten van de natuur, haar beweging naar buiten en haar
beweging naar binnen: de bladeren die vergelen en de sappen die terug glijden naar
de diepste wortels.
De spanning die er van uitgaat en zijn weerslag heeft op de mens die er,
bewust van zijn kosmische binding, doorheen wandelt, maakt deel uit van de
essentie van ons bestaan.
Hij waagt het te denken dat het dit fenomenale is dat te interpreteren
is, elk op zijn manier, elk met zijn ingesteldheid, zich plaatsend, zoals hij
onlangs ergens las, entre le ciel
et la terre dans une vision cosmique de la création.
Een visie die opgesomd ligt in onze eerste kathedralen, in hun structuur
en hun ruimtelijke ordening of het onzichtbare verwoord door het zichtbare, in
een verbondenheid met het kosmische dat onze herkomst en onze bestemming is en
blijft, of het eeuwige van de onsterfelijke geest waaruit we allen zijn
opgestaan, de ene meer bewust ervan dan de andere.
|