Je schrijft, een arm, gescand, verdoofd tot in je
geest. Maar je vecht je vrij, je wil wat je wilt, zes lijnen of zelfs nog meer
om de band niet te breken die je hebt opgebouwd.
Je denkt, de pijnen zullen niet blijven duren, zeepbellen zullen je omzwermen met je beeld
erin, in het landschap opgenomen, mee gevoerd en later, je lichaam volgen zal. De wereld leeg van jou: het huis, de tuin, de dagen,
de bomen, de vijver en de vissen, de plaatsen waar je zat al was het maar om
een boek te lezen, al was het maar om te schrijven wat je schreef, en nu nergens nog terug te
vinden is.
En het deert je
niet, het deert je helemaal niet, nu alles weggewist met een laatste elektron die nog verscholen
zat hier of daar tussen de bladen van het boek waarin je ganse zinnen
onderlijnde, in potlood weliswaar, of vrije plaatsen vulde met wat een tekening
kon zijn al waren het maar wat punten. wat cirkels door en in elkaar.
Maat dit ook zal verdampen en opstijgen doorheen de
takken van de bomen naar hogere gebieden.
|