Grimentz, Valais.
Eén
augustus, nationale feestdag in Zwitserland. In mijn verbeelden ben ik in
Grimentz,
een oud dorpje hoog in de Val dAnniviers. Ik loop er in de smalle straten in
feite is er maar een straat dwars door het dorp - bedwelmd door het licht en
gevoed door mijn herinneren.
Grimentz
is een deel van mij, ik heb er mijn plaats onder de mensen van het dorp. Van
velen, die in de tijd nog kinderen waren, kende ik de ouders, van sommigen
zelfs de grootouders. Vandaag, het is vreemd het te moeten vermelden, ben ik een
van de overgeblevenen, de oudste misschien.
Het is een dorp van bezinning, een
sacrale ruimte in het Universum. Zo voel ik het en zo zal het altijd zijn, met
de vele plaatsen in de bergen ermee verbonden: le Pas de Lona en de weg er naartoe, uitgestippeld in mijn
geheugen, met de moeilijkheidsgraad ervan, en eens je uit de flank van de berg
komt, op de alp, links de moerassige vlakte met een veelheid aan bloemen: génépi
en edelweis en gentiaan en arnica en soldanelle. En vandaar uit naar de pas, de
overgang naar de andere vallei, en vandaar uit, verder, uitwijkend naar rechts,
de steile weg op de rug van de berg naar de toppen van Les Becs de Bosson. Je kent dit alsof je er waart omdat je er zo
dikwijls bent geweest, in zon en regen en sneeuw, vroeg in augustus soms.
En een andere richting uit, de weg
doorheen het bos aan de overkant van het dorp, naar de Tsirouc, met de chalet van een vriend waar je waart pour les regains, de tweede hooioogst,
een alp totaal afgezonderd, ingesloten tussen bos en berg. Een plaats om een
boek te schrijven, in één ruk, aan de wankele tafel vóór de chalet met de reeën
die vroeg in de morgen het wagen om tot jou door te dringen.
Een wereld die je kunt oproepen, een na
een, op elk ogenblik van de dag en de nacht: de bergen en de stromen, de meren
en de bossen, met de chanterelles die
je zoeken ging, de tochten, de beklimmingen. En deze dag van 1 augustus ontkom
je er niet aan, hij is in jou gebrand. Je ziet en hoort nu al de in volkse
klederdracht geklede Fifres et Tambours,
je ziet nu al, in de valavond, de stoet, vertrekkende uit het dorp en langs de
smalle veldwegel, de kinderen met hun lampions met brandende kaars, naar de
plaats buiten het dorp, waar het vreugdevuur wordt aangestoken. Er aanwezig
zijn, juist maar daar te zijn, is je hemel.
Ik
moet er ooit gebeden hebben: als ik ga laat het hier zijn en laat me begraven
worden aan de voet van de kerk om er te zijn en te blijven.
Een
gedachte die nog altijd overheerst als ik er aan denk hoe het verder zou moeten
met dit omhulsel van mij.
Herinneringen
aan wat was en niet meer komen zal, thuis in je hoek gezeten, een blank blad
voor jou en een pen in de hand die jaren oud is, een gezel die je niet missen
kunt.
|