En
we volgen even nog, George Steiner in zijn Errata:
Comment le Tout Autre
peut-il agir sur nous à fortiori nous donner quelque signe de son existence,
absolument inaccessible?
Alsof
het aan le Tout Autre was om zijn
bestaan te bewijzen, de nous donner
quelque signe de son existence, als het aan ons is om Hem te benaderen, Hem
te vinden en uit te zoeken wie Hij is en wat Hij verlangt van ons.
Noch
de catastrofen ten tijde van de Exodus, noch de stilstaande zon en maan van
Josuah, noch het gebeuren met de schaduwklok van koning Achaz, zijn bewijzen
voor ons, evenmin voor Steiner, maar worden door zijn volk nog immer als
tekenen van zijn bestaan en aanwezig zijn aangekleefd.
Wij
echter zijn ervan overtuigd, zijn ervan doordrongen dat Zijn onvoorstelbaar,
ongelooflijk goed geordend Universum - wij, lichaam en geest inbegrepen - alles
heeft om als een sluitend bewijs te fungeren.
Trouwens
welk meer overtuigend bewijs dat uitgaat van Le Tout Autre zouden wij op heden in staat zijn te lezen, te zien
én te aanvaarden als een nog duidelijker teken van Zijn (of Haar) bestaan?
En
ook wie beelden we ons wel in dat we zijn, nu we amper de mensaap zijn
ontgroeid, opdat we bij machte zouden zijn een vraag te stellen en het antwoord
hierop te begrijpen?
En
attendant God(ot) had ook kunnen luiden God(ot) en attente de nous.
|