Wie
of wat in mij zet me aan te schrijven? En in de eerste plaats het schrijven
zelf, waarom schrijf ik en daarbij aansluitend, waarom schrijf ik over wat ik
schrijf?
Die
vraag overvalt me telkens als ik neer ga zitten, de pen in de hand of voor het
open klavier om dan te beginnen, vandaag met de vraag van Leibnitz, waarom is
er niet Niets, en mijn antwoord, er is Iets omdat wij, als mens ervan getuige
zijn. Schrap die getuige en de vraag van Leibnitz wordt nimmer gesteld.
Prigogine
had ook een antwoord op de vraag over het
begin van alle beginnen, een zin waar ik onlangs een blog mee afsloot:
Pour moi, la transition
entre le pré-univers et lunivers, est avant tout un problème de passage du
vide, qui contient déjà des particules en puissance à des particules réelles.
Het
is op die fameuze zevende dag dat deze Big Bang passage plaats vond en,
althans volgens Prigogine, het in wezen reeds bestaande, bestaande werd en, wat
oneindig meer is, nog steeds als het bestaande wordende is.
In
zijn La Langue Hébraïque restituée
uit de XIXde eeuw, vertaalt Fabre dOlivet het allereerste woord van de Bijbel,
Bereshit, door en puissance dêtre (wij vertalen dit
door in den beginne) wat aanleunt bij de visie van Prigogine.
Of deeltjes, in potentie aanwezig, die materie zijn geworden; materie die kosmos is
geworden; en uit deze immensiteit aan Kosmos is de mens opgestaan en simultaan
de geest in de mens, die aldus in potentie reeds aanwezig was in bereshit.
Zo
bestaat het dat in onze geest onvermijdelijk, de nagalm van dit bestaan in
potentie, als een hunker is blijven hangen. Max Horkheimer noemde dit: die Sehnsucht nach den ganz Andere. Of
die fenomenale zin van Sint Augustinus:
Indien
je me niet gevonden had je zou me niet hebben gezocht.
Ware
er die hunker in jou niet geweest je zou nimmer hebben gezocht om te vinden, of
nog, je zou nimmer Stonehenge hebben gebouwd, noch Avebury, je zou nimmer
tweeënnegentig menhirs hebben opgericht in de Almendres, geen tempels hebben
gebouwd, geen moskeeën, noch romaanse kerken, noch gotische kathedralen; er zou
nimmer een Divina Commedia geschreven
zijn en George Steiner zou niet zijn hoofdstuk XI van zijn Errata geschreven hebben, en ga maar verder.
Kunnen
we dan zeggen dat we nimmer die hunker naar het totaal Andere hebben gevoeld?
|