Vooraf:
Tien jaar geleden schreef ik
enkele paginas poëtisch proza, die ik koester, zoals Saramago de woorden
koesterde die hij geschreven had. Ze waren en zijn nog van het beste dat ik
ooit geschreven heb. Ik heb deze herwerkt en herschreven en wil deze woorden nu
een nieuw leven laten beginnen in wat nog rest van de maand juli, onder de
hoofding Gotiek en ik zegde reeds in een voorgaande blog welke inhoud ik
wenste te geven aan het woord Gotiek.
Alles
begint bij het Hooglied van Solomon, wij
lezen er:
Hoe mooi ben je mijn lief,
hoe bevallig en bekoorlijk,
je gestalte is zo slank als een
palm
en ik dacht bij mezelf,
ik klim in die palm en pluk
zijn dadels,
laat je borsten zijn voor mij
als de druiven van de wijnstok,
de geur van je adem als de geur
van ambrozijn
en de kussen van je mond
bedwelmend zijn als zoete wijn.
Of,
in woorden opgeroepen het spiegelbeeld van ons beminnen, schuilend in de oerelementen
van ons mens-zijn, soms openbarstend in duizend maal duizend cellen die zovele
splinters zijn van het grote krachtige
leven in ons en drager zijn van de essentie van de vele geslachten waaruit we
zijn opgestaan: de eigenheid van de ouders geënt op de eigenheid van onze voorouders,
en dit teruggaande tot het begin der tijden.
Een
eigenheid die natrilt in het bloed bij het ontwaken, als het eerste licht
binnenvalt in de kamer en de vroege geluiden van de straat of van de wind in de
bomen, of van de vogels in de hagen of van de regen tegen het raam ons
verrassen met de vraag:
wat is er van de geest in de mens?
En
op andere dagen, het is zomer, je bent in de tuin en je schrijft, de tafel
bezaaid met zaadjes, vrij gekomen uit de dennen boven je, die cirkelend naar
beneden dwarrelen op je hoofd, op je blad. En onvermijdelijk dit vers van Saint-John Perse:
Les graines flottantes
sensevelissent au lieu même de leur atterrissage, il en naîtront des arbres
pour lébénisterie.
Een
versregel die aan de basis ligt van een gedicht ; die ons vertelt over het
wonder dat de natuur is: de kiemkracht aanwezig in het zaad waaruit een plant
ontstaat, een duim hoog eerst die, zo zegt Rupert Sheldrake toch, de golven om
zich heen aftast om te weten hoe verder te groeien, een boom zal worden,
bloeien zal en zaad zal uitstrooien, zijn eeuwigheid, over de wereld, die als
boom zal uitverkoren worden en waaruit door een vaardige hand en een creatieve
geest een meubel zal gesneden worden die de tijd trotseren zal.
En dit beeld gebruikend als metafoor, is uit de kiemende geest van ons, in navolging van de kreet van Elihoe uit het boek van Job, een gedicht ontstaan.
Wordt vervolgd.
|