Met wat ga ik mijn
dag verdienen
als het niet met
woorden is,
gekozen en
geschikt,
gestapeld en in de
hand
gehouden en weer los
gelaten,
en gestald
onder de bomen
tussen
blauwe paarden.
En de blauwe
reiger even neergestreken
in de beemden waar
ik was
en ook niet was
omdat ik droomde
er te zijn,
tussen land en
waterlijn
verstrengeld.
Dit omdat het
morgen was
en het eerste
licht ontvankelijk
binnenschoof en
ook zo teder.
Want roerloosheid
mijn deel,
mijn woning en
mijn paradijs in woorden
fuga toen ik er
was
en ook er niet
meer was,
ogenschijnlijk.
Terwijl de dood
een vriend meenam
naar Orion
voorbij de horizon
uitgesponnen
en wij hem houden
wilden
in een
onmetelijkheid van zijn
en een
onmetelijkheid van niet zijn,
beide evenwaardig.
Alsof het een
gedicht kon worden,
een rijk van
woorden.
|