Te ver reeds afgedwaald tot waar
de wieren smeulen, tot waar
de begane grond is weggezakt.
Onherkenbaar onze wegen
die we gingen om te zeggen
wat we zeggen wilden,
om te lezen wat we lezen konden,
amper toereikend om toch niet
van onwetendheid te vergaan.
De dagen uitgegoten over ons
of we het wilden of niet
en onverrichter zake door gekomen,
zo onomkeerbaar vlug, terwijl we
hoopten op een eeuwigheid
van tijd en gelukzaligheid.
Zo kenden we de avonden
en van de morgens de geluiden
in de bomen en het licht dat telkens
anders was, omdat ook wij
het schreven ook en toch nooit
gekomen is en nu nimmer meer
ons blad zal vullen al leefden we
nog vele jaren, al lazen we nog
vele boeken om te weten
wat we nimmer weten zullen.
Het te ingewikkeld is, te hoog
gegrepen voor wat wij maar zijn,
licht van hoofd en van bestaan.
Later dan misschien.
|