Wat
is er van de mens
die
schrijvend zich bewust is
van
de hand
die
in een minimaal
bewegen
over lijnen glijdt,
rimpels
op het water
van
de Leie
als
daar meerkoeten drijven
en
irissen open bloeien,
en
smeerwortel,
met
de torens hoog uit
tot
boven de bomen.
En
wij schrijvend onze honger
stillend.
En
ingeving na ingeving
in
een vorm,
de
transmutatie
van
de geest in ons:
Ook
Dyson geroerd hierdoor
zoals
we lezen konden.
Zo
wat is er van de hand
die
tekens tot gedachten vormt
getemperd
in de hoeken.
Omdat
onverwacht,
gedroogde
bloemen
in
wat boeken, en aan het venster,
de
lijsterbes eens als sprietje
nu
te hoog al opgeschoten,
zodat
het avond is.
En
weer de pen, hoe oud we zijn,
het
bewegen minimaal van schaduw,
de
geest die ons een wonder is,
ons
vreemd vermogen.
Hoe
het gebeurt
is
wat ons telkens bezighoudt.
|