Wat
volgt is, naar moderne maatstaven, geen poëzie. Dit leert me Max Wildiers die
vooropstelt dat (in 1993) de poëzie ontdaan werd van al wat geen zuivere poëzie
is, en dan noemt hij: het verhaal, de beschrijving, de didactiek en de
retoriek, waarvan akte.
Maar
dan toch, bij gebrek aan beters, dit ingebeeld verhaal, over een bezoek aan la
maison de George Sand in Nohant bij La Châtre (Berry).
Mijn vriend van vele dagen
en van vele wegen
dat wij toen stonden in de kamer
van George Sand, je weet het nog wel:
de tafel, wit het laken, kristal
en
porselein en zilver,
voluptueus
geschikt de kaarsen,
stoelen
eromheen, verwachtend hen
die
komen konden. Zo dachten we.
Mijn
vriend
van
vele dagen en van vele wegen,
hoe
zullen we ze noemen, ontmoetingen
die
van vroeger waren?
Hoe
we beluisteren zullen Chopins sonates
die
er nog hangen bleven, de stemmen ook
lijk
in cisterciënzers refters
die
destijds het boek der Psalmen lazen.
Het
venster, open op de rozen,
de
regen soms in thymus en in munt,
in
salie en in marjolein:
het
verlangen dat onze adem was
en
toen we keerden, het laatste licht
gevangen
in een laatste glas,
stemmen
en piano uitgedoofd,
de
roep van de uilen in het park
gebleven.
Hoe
zullen we ze noemen
de
dingen die van vroeger waren?
Dan
deze tafel waar wij gezeten
dan
deze avond:
het
geflonker van de wijn tot in ons ogen
en wij
die hier gekomen zijn,
de
handen open,
de
schaduwlijnen neergezet
van
vlammen in de haard,
en
gebenedijd de woorden die we zaaien,
van
wat ons bezig houdt.
En
ook de dood is onder ons,
we
weten het van hen die gingen
en
ook van hen die klaar staan
om
de Styx van steen tot steen
naar
de overkant te doorwaden.
Hoe
zullen we ze noemen
-
nu we nog even -
de
gedachten die van vroeger waren?
|