Te ontwaken
met Klara en binnen te stappen, in i
pini di Roma, de pijnbomen van Respighi, de ruisende, zingende pijnbomen
van Rome. Ik weet weinig over Respighi, maar hij zat, zoals ik, voor zijn
klavier, luisterend naar het geruis van de wind, de inspirerende wind, in de
bomen, niet om het even welke wind maar een wind die Respighi inspireerde.
De bomen
voor mijn raam zijn als boom te hoog opgegroeid, te dicht in elkaar gegroeid,
ze vormen een haag van bijna twintig meter hoog. Wat erger is ze blokkeren des
nachts, mijn zicht op het schuiven van de sterren en de planeten, wat voor mij nog
erger is dan het opvangen van het licht van de morgenzon.
Gelukkig
leef ik ruim, nu ik terug op aarde ben, en dit na mijn opstijgen van de vorige
dagen: er is de wereld van de muziek, en de wereld van het woord en het is in deze
laatste waar ik me elke dag het langst ophoud.
Vandaag ook
was de morgen vol beloften, al is er nog steeds, ondanks de Avelox -
een antibiotica - die ik slik, die vervelende verkoudheid die niet wijken wil. Ik dacht
iets te schrijven over een boek van Hemingway dat nooit uit mijn
gedachten is geweest omwille van een gedicht van John Donne dat Hemingway erin
opnam. Maar in de loop van de dag heb ik ook nog getracht van enkele fotos te maken
die me in de war hebben gebracht en For
whom the bell tolls is blijven liggen voor een andere dag. Hopelijk is hij
er morgen nog, of komt hij terug op een ander ogenblik als ik ga neerzitten
voor het klavier, zoals Respighi in zijn grote dagen.
Maar
spelen doen we beiden, soms heel ernstig, hij met klanken, ik met woorden. Het
verschil tussen muziek en woord is heel klein, wat overeind blijft op het einde van de dag, komt uit de ongrijpbare,
onverklaarbare geest die in de bomen drijft, over de velden, de stromen en de
zeeën, over de bergen, over de steden, de dorpen. Geest is alom aanwezig, zoals
het ruisen van de wind in de bomen waar ik woon.
|