Het was op een morgen in de lente dat hij,
komende uit de bevangen geslotenheid van het Centraalstation van de
Noord-Zuidverbinding, de trap opliep - hij had Pasternak gelezen in de trein -
en toen hij buitenkwam in het grote licht, een gevoel van volheid en totale
onkwetsbaarheid hem overviel.
Een fractie slechts duurde dit, maar het kan ook
dat de tijd een fractie stilstond voor hem, dat de tijd hem doorlichtte zoals
het ook gebeuren zal het allerlaatste ogenblik van zijn bestaan, waarna hij openspatten
zal in miljoenen flitsende deeltjes die in cirkels en spiralen en gebogen stippellijnen
zich mengen zullen met de deeltjes van wat hij denkt de Grote Allesomvattende
Geest te zijn.
Dit plotse visioen van het opgezogen worden,
versplinterd en toch samenhangend, zijn geest gegrift op de bewegende geest van
het levend Universum, is gebleven en het is in dit geloof dat hij verder leven
wil.
Maar het heimwee naar een wereld waarin de
hemelen de glorie van God verkondigen kent hij niet meer, omdat die hemelen hem
niet meer voldoen.
Het is een ingesteld zijn op het onmetelijke en
onherkenbare Absolute van het leven dat ons, als mens, spiritueel in beweging
houdt, dat ons vormt en ons voortstuwt op de weg naar het Omega-punt. Het is
dit op-weg-zijn-naar dat zin geeft
aan ons bestaan. Hij, die hierover heeft nagedacht alvorens er aan te beginnen
en alles geregeld heeft opdat het verder in beweging blijven zou ook de
creatieve mens is hier in begrepen - is nu rustende. Onnodig Hem nog wakker te maken, wat Hij
begonnen is, is de perfectie zelf, gemaakt om autonoom verder te evolueren, en of
we ons naar het Oosten richten of niet ook elke kerk is gericht naar het
Oosten - heeft geen belang.
|