Wat is er van de mens die onbewogen de dagen
binnenwandelt met nog een oneindigheid aan dagen in het vooruitzicht, zo denkt
hij toch. En wat is er van de mens die weet dat het ogenblik heel dichtbij is
gekomen, het ogenblik dat van alle ogenblikken, hét ogenblik is.
Het jaar is pas begonnen en nu toont de lente
zich die zomer zal worden en herfst terug en de aarde zal terugkeren op haar
punt waar ze nu staat, en hij zal aan de cijfers beseffen dat de aarde een
nieuwe, volledige baan om de zon heeft afgelegd.
En de cellen van zijn lichaam zullen zich blijven
vernieuwen, aan een trager tempo wellicht, en dit ook zal hij amper beseffen,
hier ook heeft hij te ondergaan en af te wachten in welke mate de krachten van
zijn lichaam zullen afnemen, hopende, hopende dat de krachten van de geest in
eenzelfde mate toenemen zullen. Al weet hij dat ook zijn geest de aarzeling
kent van het woord dat hij gebruiken wil of van de zin die klaarheid brengen
moet.
Dan ook, denkt hij, laat me toe te zeggen dat ik
geleefd heb onder de mensen, naar de geest in mij en over mij, al is dit maar een
korte tijd geweest en al is er heel wat tijd en dagen verspild geweest. Of is
het geen verspilling geweest, is het slechts een voorbereiding geweest, een
tijd om te groeien, om te rijpen en nu hiervan de vruchten te plukken in de
weinige bladzijden die ik los weg optekent.
Max Wildiers, zegt dat het een vreugde is te
vertoeven in het gezelschap van zovele boeken, van zovele gedachten die uitgesproken
worden, die geschreven worden, rondgedragen worden en ons bereiken op de een of
andere wijze.
Welnu, ook voor hem is het een grote vreugde
deel te hebben aan die wereld van de geest die overal aanwezig is en telkens en
telkens komt aankloppen. Een vreugde het levende leven te grijpen met beide
handen, het te omknellen en neer te zetten op het blad, opdat anderen na hem,
zo hoopt hij toch, zo verwacht hij toch, ook vreugde zouden beleven aan de
kleine gestalten van geest die zijn woorden willen zijn.
Hopende, denkt hij nog, dat het immer zo moge
blijven en dan ook nog, crescendo, stijgend naar een steeds vollere dimensie.
|