En
hij, Ugo, die elke dag, of bijna elke
dag, zijn dagboek opent om te schrijven, weet hij wel waarom? Is het niet zijn
honger om te schrijven, zijn verwondering over wat het leven is, is het niet zijn
blijvende, uitgerekte queeste die zich
schrijft, die vertrekt van uit het niets, van uit een terra incognita, het domein van the inward speech, of the discourse we
conduct incessantly with our selves.
Een resem binnen-gesprekken die
hij uitdragen wil, op een aquarelachtige wijze gekleurd met herinneringen uit
zijn jeugd en hierin verweven, zoals Kundera het wou, gebeurtenissen die zich
hadden kunnen voordoen maar omwille van dit of dat niet hebben plaatsgevonden
en toch nog immer opduiken alsof ze ergens in een andere omgeving, buiten zijn
weten, hebben plaatsgevonden.
Zo is vandaag en de dagen die
nog komen, zijn dagboek zijn bestemming en al komt wat hij schrijft zo laat in zijn levensjaren,
de intensiteit ervan is er zeker niet minder om. Het is de intensiteit eigen
aan de mens die hoopt te groeien naar zijn climax toe, zoals T.S. Eliot het
verwoordde:
We must be still and
still moving
into another intensity
for a further union, a deeper
communion...
Groeien naar een grotere
intensiteit om dichter te komen tot een meer innige verbondenheid met al wat
ons omringt.
En hij zal wel geen epitaaf
bedenken zoals Rilke liet aanbrengen op zijn grafsteen, een steekspel van
woorden die hij nog steeds niet ten volle begrepen heeft, zeker niet zoals
Rilke gewild heeft dat hij begrepen zou worden, maar de tekst van een
grafschrift schijnt hem belangrijk toe. Daarom
zijn deze drie aangehaalde versregels van Eliot sprekender voor hem dan
wat Rilke naliet.
En hij weet nu ook dat hij niet
te lang heeft gewacht, dat het vandaag is en gisteren en eergisteren dat alle
vruchten op zijn boomgaard zijn gerijpt en alle zaden klaargekomen in weiden en
velden en bossen om geplukt en uitgedragen te worden. Zodat nu de woorden
vloeien kunnen lijk het water dat zich langs de rotsen naar beneden stort,
takken en boomstammen met zich meevoerend in de vallei, meevoerend naar een
verre bestemming, en aldus ook de inhoud van zijn dagboek tenminste zo deze
levensvatbaar is - uitdragend naar een tijd dat hij, Ugo, er niet meer zal zijn
en anderen in zijn woorden de persoon zullen ontmoeten die hij was en had
willen zijn.
Zo wil hij via deze gedachten een
gezel zijn van anderen, zoals alle boeken in de rekken van zijn woning,
gezellen zijn van hem.
|