(Het gedicht dat achterbleef, en ik ook zijn kans wil geven. Alhoewel...)
Heb innig
met respect
de zee gekroond,
mijn
avonden en mijn nachten,
mijn
sterren en mijn maan,
mijn
glorieuze morgens,
alsof ze
mijn geliefde was
haar
toegesproken,
alsof
het was met alle tot nog toe
onuitgesproken
woorden
die zij te
ontdekken had
en nog
meer dan dat.
Mussen,
dartel in de struiken,
de luchten
groot en open
een foto
wou ik maken
maar dit
zou te gemakkelijk zijn
om het
verbeelden lam te leggen
van zij
die me lezen zullen,
Wat ik niet
zou willen.
Fotos
zijn mijn woorden,
omsluierd
ingelogd
die te
interpreteren zijn,
om te
zetten
zoals je
bent geboren en getogen,
enig in
je soort en in je dromen.
Zo kom
ik telkens tot mijn geschooide
woorden
die ik nalaten wil
vandaag
omdat er
gisteren was
en
morgen te vlug komen zal.
Want zo
gaat het in het leven:
kransen
worden neergelegd,
fanfares
en hun requiem
en
achter het raam een kind geboren.
Zo gaat
het in het leven,
golf die
volgt op golf,
ogenblik
in ogenblik geschoven,
verandering
is inbeelding.
Heb ik
iets te veel gezegd
terwijl
ik zwijgen blijf.
Je raakt
me wel, zodat
Ik je beminnen
kon,
Ik bezat
je in een woordeloos gesprek
om niets
te zeggen, al wou ik wel,
mateloos.
De wind,
de heerlijke wind
van ver gekomen,
me omhelzend,
wijl ik
je betasten blijf met woorden
even
maar meer hoeft het niet.
Leze dit
wie lezen kan maar ook
niet
verder kijken, geen wegen
af te
lopen om te begrijpen.
De
einders zijn hier wijd.
Arme man
die met de zee hier spreekt.
De dagen
achter hem vergeten.
Hoe
vreemd het is, niets
bezittend
om te geven.
het komt
er aan, het komt er aan:
eiken
kist met wat water besprenkeld
en wat
ruikers bloemen,
het
leven wat het was,
en dan die
tederheid van jou,
om me te
bekoren,
toereikend
om heen te gaan.
|