xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Van vele dingen heb ik me afgevraagd hoe ze tot stand zijn gekomen,
maar niet van de zee, niet van de winden of de luchten. Deze zijn, hebben geen
herkomst nodig, geen geboren worden.
Maar hoe kwam het dat ik als boorling ben opgestaan en na vele
avonturen hier ben terecht gekomen en woorden blijf te grabbel gooien,
onverantwoord en zonder zeggingskracht om naar te leven.
Hoe het kwam dat ik te dikwijls God ook heb genoemd, tot tergends toe,
blijven zeggen dat Hij niet anders dan het Zijnde is en nu, ook het
klaterzilver op het water dat mijn oog verblindt Hij is.
En ik het niet zien zou, het niet weten zou, mijn Mis op zondag tot Hem
gesproken, opvallend opgetogen opgemerkt, hier neergezeten, zoals Rodin het
ooit wel zag?
En toch, en toch, als ik heb gemeend het grote hier te zien, ook het
kleine is me niet ontgaan als ik vond, wat ik jaren vroeger had ontdekt vóór
uit de rotsen villas zijn gegroeid - het nietig plantje, zonder naam voor mij,
dat uitloopt over stukken rots, in ragfijne rode slingerdraden die ik later
misschien, aarzelend knippen zal voor ik hier verga, om in te kaderen voor de
eeuwigheid.
Dit is dan geen gedicht geworden, al kon het wel, maar dan toch een
eerste zin van wat morgen komen kan.
|