xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Leonard
Nolens ontving de prijs der Nederlandse Letteren voor zijn ganse oeuvre. Het weze hem gegund. Pascal Smet weet dat we in
hem het meest sublieme vieren dat de Nederlandse taal voortbrengt: een groot
dichter. En hij Nolens wordt bedankt voor dit groot dichter zijn want in zijn woord
belicht Nolens zijn dank voor deze dank van de jury. Wat ik nogal zielig vind
voor een poëet. Had graag van hem gehoord wat poëzie eigenlijk is - ik weet het
nog steeds niet, na Nolens en Hertmans en zovele anderen, en vooral, nu
onlangs, na Auster - maar ik wil het vandaag enkel hebben over twee zinnen die
ik licht uit zijn toespraak
bij de uitreiking van de prijs:
Wie spreekt neemt automatisch een ander in de
mond. Een ander houdt mijn hand vast nu ik dit schrijf.
Ook
ik ontsnap hier niet aan ook bij mij is het een ander die me aanzet tot
schrijven, die de aanleiding is en een aanleiding zoekt om te schrijven. Het is
die Ugo dOorde in mij die ik een naam heb gegeven, die me geen ogenblik met
rust laat, die altijd denkt in literaire vormen dan toch literair voor hem
en ik moet hem laten begaan, het is alsof hij me bezit en ik bezeten word door
hem.
Ik
denk dat dit het geval is voor allen die schrijven of kunst bedrijven, gedachten
die je worden opgedrongen, waarmede je rondloopt of die je plots, komende van
waar ook, overvallen. We kennen dit allemaal, we zijn dit allemaal even rijk.
Maar je moet iemand in jou hebben om, én de neiging te hebben, én de wil en
jij de moed om die neer te schrijven op elk ogenblik van de vierentwintig
uren dat een dag kort is.
Het
is hij die je de slaap ontneemt en de rust. Te zijn wie je (maar) bent komt op
de achtergrond, als toeschouwer, om hem de vrije hand te laten in wat
geschreven wordt. En, waarlijk, soms ben ik maar al te verheugd dat hij er is
en doet wat hij doet.
De
persoon die ik ben in de omgang en, de persoon die ik ben eens neergezeten en
schrijvend, of het nu is in mijn dagboek of rechtstreeks op mijn laptop wat
meer en meer het geval wordt deze laatste houdt er een andere mening op na:
Schrijven
man, schrijven is je adem, de rest is bijzaak, schijnt hij me te zeggen, en
dit op een wijze die ik niet tegenspreken kan, zelfs al zou ik willen.
Maar
ik wil niet, ik volg hem, o zo graag.
|