xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Frank VDB, de zoon van een goede jeugdvriend van mij plaatste het
verhaal van de heilige Colombanus op zijn facebook, waarmede hij me ten zeerste
verraste. Ik maakte er hem attent op dat de Ierse monnik, Colombanus, in de VIde eeuw, samen met 12 gezellen, aan land was gegaan op wat de Schotten nu noemen
the holy Isle of Iona, gelegen op de westkust van Schotland, als een eilandje
van The Isle of Mull dat te bereiken is met de boot van uit Oban.
Ik bezocht het eiland, een eerste maal met Jean-François C. en Guy M. en
een tweede maal met Pierre H. en schreef er over in mijn dagboeken van die
tijd, ruim twintig jaar geleden.
Ik beloofde Frank het verhaal te herwerken en het op mijn blog te plaatsen, en belofte maakt schuld,
maar gezien de lengte van het verhaal zal ik het spreiden over twee dagen.
Iona een evocatie (1)
Zo die morgen de tocht,
de oude pelgrimsweg volgend, over het eiland Mull naar het dorpje Fionnphort
toe: een spreken en een zwijgen onder de bijna-regenlucht. Zo is het bruine
land van Mull een tocht langs meren en heuvels en dalen, met hier en daar witte
vlekken van huizen, kleine tekens van leven in een niet te noemen verlatenheid.
En houden ze even de
wagen stil voor het simpele langs de weg, terwijl de aarde zich door het
Universum slingert, en beroeren ze het woekerende bekermos, het tere haarmos
met de huif, glimmend van vocht en licht, trillend in de wind en denkt hij er
omheen de onzichtbare korrels sporen die neervallen op zijn handen en over de
aarde.
Hij denkt : ik
ben rust en ontvankelijkheid, ik ben ruimte en herinnering, ik ben verleden en
heden. Een sperwer schiet naar de grond toe en er hangt een schreeuw. We zijn landschap en oneindigheid.
En van de dichter Macdiarmid las hij toen:
The Rose of all the world
is not for me
I want for my part
only the little white rose
of Scotland
that smells sharp and sweet
and breaks the heart.
En uit een draai van
de weg tot hen gekomen, Iona, en wat
zo lang reeds wemelde in hun verbeelden, ligt voor hen, zo heel dichtbij dat ze
het bijna raken kunnen over de smalle strook water heen. Het is een wereld van
groen en heuvels geworden. Het is een geblokte donkere kathedraal naast een
handvol huizen. Het is een roerloze baken, een toevlucht.
De kleine ferry glijdt
over het helderste water, spiegelkleuren van geelgroen tot blauwgroen. Zijn hand
in het water voelt hij de koelte ervan in zijn vingertoppen. En als de boot aanlegt
onder een immense koepel van luchten betreden ze een wereld van eeuwen her, van
monniken en nonnen, van druïden en Kelten van Vikingers en Schotten, van vele
geslachten die er waren, lang voor hen.
Het is de herinnering
aan wat nog kleeft aan de steiger waar ze aanleggen, aan de grond waar ze hun
voeten zetten, aan de smalle huizen, aan de afgebrokkelde muren van wat eens de
nunnery was.
Ze staan bij het
eeuwenoude, hoge Keltisch kruis dat het symbool, de geest van Christus geborgen
houdt. Ze lopen over de resten van het oude kerkhof waar eens de Schotse
koningen werden begraven. Ze wandelen binnen in de schemerige maar o zo sobere
kathedraal en:
Instead of monks voices
the lowing of cattle shall
be heard.
Als ze terug
buitenkomen, een trage regen valt over de aarde. In een roerloze boom, een
roerloze tortel en een vers komt terug:
Mon cheval arrêté sous larbre qui roucoule, Je
siffle un sifflement plus pur
Et paix à ceux, sils vont mourir, qui nont
point vu ce jour. Mais de mon frère le poète on a eu des nouvelles. Il a écrit
encore une chose très douce. Et quelques-uns en eurent connaissance.
Hoe groot is thans de
vriendschap in ons en hoe arm hij die dit alles verwoorden wil. Want weinig
talrijk zijn zij die dit lezen zullen, doch deze weinigen zullen broeders zijn
met hem en met Saint-John Perse die deze verzen schreef.
|