In de Standaard van
23 november bespreekt Luuk Gruwez de laatste dichtbundel van de grote Cees
Noteboom, , (De Bezige Bij, 94 blz. 19.90 ). De titel van zijn bijdrage is
veelzeggend: Het ene gedicht heeft het
andere gegeten.
In Licht overal
gaat Cees Noteboom opzoek naar het verschil tussen bestaan en niet bestaan,
want oud zijn is dodelijk, aldus
Noteboom.
Natuurlijk is oud
zijn dodelijker dan jong zijn, maar het heeft ook zijn voordelen ik schrijf
dit de hemel is dichterbij als men oud is of wordt. En wat het opeten betreft
voor mij ook was, toen ik vorige week zee, wind en zon het voedsel voor mijn
gedichten, en mijn ouderdom helpende ik de wens heb geuit, echt en gemeend,
opgenomen te worden door de golven en meegenomen naar die andere oorden die op
een zeer aangename wijze beschreven worden in de Arabische literatuur. Niet dat
ik dit zou geloven, mijn geloof situeert zich elders, en ik heb dit elders
ook al beschreven in een vorige blog of blogs.
Luuk Gruwez is niet
zo lovend over het werk van een homme de
lettres. En als ik lees waarover de gedichten gaan, dan kan hij wel gelijk
hebben. Al houd ik er rekening mee dat het voor Noteboom, na al wat hij al geschreven
heeft, het me logisch toeschijnt dat hij een resem gedichten schrijft waarin dode en levende, Nederlandstalige en
anderstalige dichters en denkers opvallend present zijn en wordt het bijna
onvermijdelijk dat het ene gedicht ten dele het voedsel is voor het andere.
En nu beste
vrienden komt de zin die me meer dan al het andere inspireerde voor mijn blog.
Hoeveel
heeft het verzinnen gekregen, wie, die er niet is, staat bij de heg in de tuin?,
schrijft
Gruwez.
En het is deze zin
die me trof want ik ook schreef een gedicht - over Rilkes graf dan nog - en
Rilke ook stond tegen de muur geleund in zijn tuin toen ik eraan voorbijkwam in
de valavond.
En mijn gedicht, lange
tijd geleden geschreven, gaat hierbij. Heb het ondertussen enigszins gewijzigd.
Rilkes
Graf.
Rose, oh reiner Widerspruch, Lust.
Niemandes Schlaf zu sein unter soviel
Lidern. xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Herinner
je, herinner je de bergen, de cabanes
waar we verbleven, Cepheus die we zagen
voor het slapen
gaan, Cassiopea zijn geliefde.
Maar op andere
dagen, herinner je Raron,
een baken, hoog de
romaanse kerk,
het graf van Rilke er
ons wacht, de rozelaar zo
opgeschoten vol met rozen,
en parelwit het
marmer door de lichen aangetast.
Woorden
die het geestelijk landschap waren
in de mond gebrand
:Niemandes Schlaf
zu sein unter
soviel Lidern.
Dan
dagen zijn gedichten die we lazen,
het
woordenboek dat ons niet hielp,
herinner
je zijn woorden en hoe ze ons volgden,
langs
de wilde Navizence, water klotsend,
in
de oevers met keien afgerond en irissen lijk ogen.
En
in de bossen tussen agarics en mossen,
keer
op keer we spraken, omdat we kennen
wilden
van de roos oh reiner Widerspruch.
Bij
valavond toen, Muzot bezocht, en roze
de sneeuw op alle
toppen, herinner je,
het huis omhaagd,
verlaten, het hekken dicht.
De schemer een
gedicht gebracht, hij was er nog,
tegen de muur geleund, neen
de slaap der slapenden
die slaapt hij niet.
De tuin, 'mit
einer Masse von Melissen
und
Stern-Anis': de geur van zijn aanwezigheid.
Nota bij
mijn gedicht:
Navizence,
de stroom die ontstaat in de Zinalgletser en door Zinal vloeit. Agarics,
eetbare paddenstoelen.
Er werd heel
wat geschreven over het graf en het grafschrift van Rainer Maria Rilke aan de
voet van de prachtige (gerestaureerde) romaanse kerk van Raron (Rarogne),
gelegen ongeveer op de scheidingslijn tussen le Haut- et le Bas-Valais, langs
de weg Sierre naar Brig.
Wolfgang
Leppman schreef in zijn boek (1972) over het leven en werk van Rilke, vertaald
in het Nederlands door Theodoor Duquesnoy, dat er niet minder dan 26 verschillende
interpretaties van dit grafschrift bekend zijn.
Niet
verwonderlijk dus dat Anton van Wilderode, in zijn voorwoord bij Tussen stroom en gesteente van Maurits
Van Vossole, dit grafschrift bestempeld als sibyllijns.
Ondanks dit
alles hebben we gemeend, deze plaats, die we samen met vrienden uit de Valais regelmatig, als pelgrimsoord
hebben bezocht, te bedenken met een gedicht, waarin we gepoogd hebben de
impressie die graf en grafschrift bij ons hebben gelaten op te vangen.
Het slot van
mijn gedicht verwijst naar het slot van een gedicht van Rilke:
Einmal wenn ich dich verlier,
wirst du schlafen können, ohne
dasz ich wie eine Lindenkrone
mich verflüstre über dir?
En dan laten
we Paul Claes (Raadsels van Rilke, De Bezige Bij, 1995) die het gedicht
vertaalde, verder gaan:
Zonder dat ik hier waak en woorden,
bijna als oogleden op je ledematen,
op je borsten neerleg, op je mond.
Zonder dat ik je toesluit en je
alleen
met het jouwe laat, als een tuin
met een massa melissen en ster-anijs
|