xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Het Eedgoed op de grens van Schellebelle en Serskamp (O.Vl.)
In mijn gedachten
leeft, van in mijn verre jeugd, een uitgestrekt domein, op kaarten getekend als
het eedgoed,
met nog een resterende oude hoeve, gelegen in een verwaarloosd park, omgeven
door een slotgracht.
Als jonge knaap
droomde ik er te wonen, en het park te kunnen doorkruisen in alle richtingen.
Ik droomde zelfs het ooit te kunnen kopen van de oudere bewoners, allen broers
en zusters. Ik zou de gebouwen, met de toren boven de inrijpoort in hun vroegere
glans herstellen en zou er een boek schrijven in de schemerkamers, voor de open
haard gezeten aan een brede tafel. Later na Elias van Maurice Gilliams gelezen
te hebben - ik was toen al achttien - zag ik het domein met de vroegere herenwoning
als dat van Elias en Aloysius en tante Henriette.
Ik zou het zeker
niet omringd hebben met een meterhoge omheining - deze waarvan ik later lezen
zou bij Houellebecq omheen zijn bos van 500 Ha - ik zou het park, als
onbetreden bos open en bloot laten met alleen de slotgracht die ik zou laten
uitdiepen om het brakke water te vervangen door een spiegel voor de bomen erover.
Maar heel wat
verwachtingen blijven dromen. Ondertussen is het domein verkocht en niet alleen
verbouwd en de grachten uitgediept maar ook zorgvuldig omheind en de hoge omheining
begroeid met klimop. Maar mijn droom is gebleven, mijn boek, tot waar ik kwam,
draagt er de sporen van.
Het gebeurt
regelmatig dat mijn broer Georges en ik, na het bezoek aan het graf van vader
en moeder in Serskamp, een deelgemeente van Schellebelle, er nog eens heen
wandelen. Ik kijk dan uit naar het prieeltje binnen het domein, het enige dat
nog overblijft van de vroegere herenwoning, dat in het park stond, maar nu
verborgen blijft als men geen opening vindt in de klimophaag.
In mijn verre jeugd
toen er nog een zekere toegankelijkheid was ben ik ooit eens over de
uitgedroogde gracht doorgedrongen tot de muren ervan en toen ik door het
stofferige venster keek, ik in de donkere waterogen keek van een vrouw met
verwarde haren en een man, naakt over haar gebogen, zodat ik een schreeuw liet
en hals over kop weggelopen ben, tot in moeders armen.
Maar dat is lang
geleden al. Te lang opdat ik mijn schreeuw van toen nog horen zou als ik er
langs kom. Het kan ook best dat het beeld dat ik er van over houd, een deel van
mijn droom is geweest en nog is.
|