xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
De
dagen hollen weg. Ware er niet mijn blog, zag ik niet dat de linkerkant van
mijn dagboek, eens geopend om te schrijven, volumineuzer werd dan de
rechterkant, dan kon ik denken dat het pak dagen dat voorbij is, maar één lange
dag is geweest.
Of,
het is ontstellend, hoe de dagen zich openen en zich sluiten. Hoe gedachten
komen, weerhouden worden, uitgewerkt en neergeschreven om de volgende dagen
achtergelaten te worden alsof ze er nooit waren en vervangen door andere.
Wat
in mijn dagboek komt, wordt niet noodzakelijk mijn blog. Het is alsof twee
personen naast elkaar aan het schrijven zijn en soms eens gaan kijken op
elkaars blad om er iets uit over te nemen.
Zo
herlas hij vandaag in zijn dagboek wat er s morgens was in neergezet:
Ik vrees dat ik op
een dag zal moeten beslissen niet meer op te staan om de pijn in mijn rug niet
meer te moeten trotseren en dit lichaam te laten voor wat het nog is, niet meer
te eten, niet meer te schrijven, niet meer te zijn, inert in alles te blijven
en zo weg te glijden.
De
daaropvolgende zin werd met tipex overdekt.
Als
ik dit geschreven heb was het een momentopname, maar het gevoel was er toch,
het gevoel dat ik genoeg geleefd had, dat mijn tijd gekomen was de strijd om
actief te blijven op te geven.
Maar
in het begin van de nacht schreef ik over het gedicht van Hadewijch/Ruusbroeck
en was ik terug de persoon die gedachten opzocht om een blog te vullen.
Hopelijk blijf ik mijn leven lang naar blog-teksten zoeken.
Eigenlijk
wil ik bekennen dat mijn blog Eeuwig
leven. geen idee is van mij, maar van de schrijver van het boek, Mort, voici ta défaite(Albin Michel
1979) van Jean Emile Charron, dat hij
lang geleden las, en een ander boek van hem, LEsprit cet inconnu (Albin Michel 1977)dat ik had uitgeleend aan
een vriend dokter, die zich verongelukte op de autostrade naar de kust.
Het
was de tijd dat ik op de wit gebleven plaatsen in de boeken tekeningen achterliet,
niets zeggende lijnen en figuren, maar toch een tekening. Het was ook de tijd
dat hij meer las dan schreef. Nu schijnt hij genoeg gelezen te hebben en
schrijft hij maar.
Zijn
moeder vertelde over haar broer, zijn nonkel Stefaan, dat hij, toen hij nog
knaap was, alles las wat onder zijn handen kwam, zelfs de stukjes tekst die hij
hier of daar opraapte. Hij vraagt zich nu af wat hij zou gelezen hebben
gedurende de vier jaren dat hij aan de IJzer zat hij denkt eraan omdat hij
hoorde van een groot schrijver van bij ons dat hij aan een boek aan het werken
was over zijn grootvader aan de IJzer. Maar nonkel Stefaan, zegde mijn moeder,
wou er niets over vertellen, niets. Hij was fruithandelaar. Hij kocht in de
lente, als de fruitbomen in bloesem stonden, het fruit op bij de boeren. En het
gebeurde dat hij tijdens zijn verlof, meeging met hem en zijn drie neven om de
pluk te doen.
De
persoon die het bovenstaande schreef, is de man met een jeugd. Of het een grote
jeugd was, betwijfelt hij. Maar - en zijn broer weet dit ook - er zijn, in zijn
jeugd, heel wat onaangename gebeurtenissen geweest die hij verzwijgen wil, meer
dan de aangename die hij vermelden kan.
De
tweede persoon in hem, de Ugo, zal wel schrijven dat het een grote jeugd was,
maar dit is omdat hij het zo wenst te zien, omdat hij afstand deed van al het
onaangename en enkel het wondere en het klein subtiele van de gebeurtenissen
wou weerhouden.
Zo
is de geschiedenis van zijn Blog een dwarrel-geschiedenis. Eigenlijk het
verhaal van de verschillende personen die hij is, die we allen zijn. Ouspensky
weet heel wat hierover te vertellen in zijn In
search of the Miraculous.
Maar
vandaag schrijft hij niets over Ouspensky en evenmin over de Bhagavad Gita waar
een lezer me een vraag over stelde.
Het
antwoord komt, maar uit de pijnen in mijn rug en de regen en het licht van deze
morgen, kwamen enkel de woorden die hier te lezen staan.
Ik
wijzig ze niet meer omdat ze in alle oprechtheid geschreven werden.
|