xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
In de gebouwen van BSi (Swiss bankers since 1873) in
Crans-Montana, een tentoonstelling van beeldjes en maskers uit het donkere
Afrika, weergaloos opgenomen in een prachtig, verzorgd BSi-album met de fotos
van de tentoongestelde werken, telkens
aangevuld met een gezegde van het volk in kwestie. Zoals bijvoorbeeld een
Sierra-Leona-gezegde - de tekst bij het album is in het Italiaans met Engelse
vertaling: Per quanto sia caldo il sole,
non seccherà mai il mare. (However hot the sun, it will never dry the sea).
Of een Benin proverb, en het is hier
dat ik even wil bij stilstaan: Chi
pianta un albero prima di morire non ha vissuto invano (Anyone who plants a
tree before they die, has not lived in vain).
Gustave Cotter, il mio fratello, was een planter, hij plantte jonge dennen,
sparren, lorken bij zijn chalet in Zinal die hoog zijn opgegroeid, hij plantte
talloze druivelaars die in lange rijen de flanken van het land van Champlan tot
leven brachten.
Zijn wijngaard was een voorbeeld van
zorg en respect. Hij sprak erover alsof het zijn zoon , zijn dochter was, alsof
het zijn vrouw was die hij bevruchtte. Hij plantte de beste wijnstokken: Pinot
Noir, Johannisberg, Amigne, Malvoisie, Humagne, Muscat, Syrah. Hij was een
artist als planter, zijn leven ging niet voorbij, liggend op de sofa of onder
de lakens, zoals Dante het wist en het Vergilius liet verhalen.
IK heb in mij gebrand, het beeld van
de gang van de Home waar hij (opgesloten) verblijft. Een gang waarvan de ene
wand kamers zijn en de andere wand volledig in glas met zicht op de straten en
de luchten en de bomen, met zicht op zijn bergen. Ik ga naar hem toe en zie hem
zitten, hij de grote planter van planten en bomen, ineengeschrompeld,
krachteloos, voor zich uitkijkend, herinneringen naar de wereld toe. Het beeld dat ik bij houd en dat
mijn hart breekt.
Ik bezocht zijn wijngaard met Jacky,
de man van Gustaves dochter, Marie-Claude, die een derde van de wijngaard bij
leven toegewezen kreeg - de andere twee derden gingen naar Lilian en Nicole,
haar broer en zuster. Ik liep met Jacky door de al opgeschoten ranken, la partie quil avait ébourgonnée ontdaan van
de te vele knoppen - vroeg in de morgen. Het was zijn wijngaard nu, hij sprak
erover met liefde. De wijngaard was in zijn hart gegroeid. Ik ontmoette er ook
John, met een onmogelijke familienaam. Ik hoorde hen spreken over hun
minnares die ze beiden hadden. We zaten buiten aan een wankel tafeltje bij
een homp kaas en een glas diolinoir-wijn, een rariteit van druif die er nog
gekweekt wordt. (De Valais produceert de beste wijnen van de wereld zeg ik
altijd en ik meen het). Ze spraken er over le
don de Dieu, met wortels diep in de aarde die er zijn kracht, zijn kleur,
zijn parfum, zijn vruchtensmaak, zijn grote eigenheid, ging halen. Ik luisterde
naar de poëten die ze waren.
We zaten er op een taboeret, elk met
een reepje oude harde kaas en een glas donkere, vreemde wijn in de hand. Onder
ons, op een lange helling naar de Rhone toe, de prachtigste wijngaarden. Aan de
overkant, ver weg, de besneeuwde toppen van de bergen die ik met Gustave
beklommen had. Mijn hart, mijn oude hart met het beeld van de Gustave die ik zo
pas verlaten had, voor altijd, nog helder in mij.
Mijn zwellend hart. Ik voelde, met
de smaak van de wijn in de mond, hoe ik nog leefde.
|