xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Grimisuat (Valais), Home de la
Crête.
Komende van Sion, de oude Romeinse
stad, heb ik een. afspraak om 16.00 uur, in de Home de la Crête. Ik weet dat
hij wacht op mij, maar ik weet niet hoe hij wacht, ik zag hem het laatst, jaren
geleden toen hij nog stevig te been was. Een wijs man, even wijs als eenvoudig,
een werker, een bergbeklimmer, een zoeker naar
chanterelles, pieds de mouton, agarics en bovenal een wijnbouwer, een man
verliefd op zijn wijngaard.
Een lang en statig gebouw, badend in
het licht, een lange gang met links de kamers en rechts een lange glazen wand
en uit de draai komend zie ik hem zitten op een bank, zie ik van hem wat rest
van hem, van de persoon die ik veertig, vijftig jaar geleden leerde kennen omdat alle
omstandigheden gericht waren op onze ontmoeting en kennismaking. En mijn ogen
springen vol tranen, ik houd het niet, ik omhels hem, ik kus hem op beide
wangen, ik kus het uitgedoofde gezicht met de uitgedoofde blik, Gustave Cotter
ik noem hem bij zijn volle naam fratello
mio, zoals ik hem altijd noemde: mijn broeder, mijn grote meer dan vriend. En ik
denk hoe is het mogelijk, hoe kan het dat ik je zo terug vind, ontheemd,
eenzaam, een sukkelmensje nog. Hij is ongeveer een jaar ouder dan ik, hij van
november 1926, ik van december 1927. Nu, weggehaald uit zijn gewone doen en
laten, een te grote last voor Germaine, zijn echtgenote, en neer geplant om
stilaan te sterven in een kamer die hij deelt met een andere persoon - omdat
hij het zo wilde - zijn bed gescheiden van het andere bed door een gordijn, een
kamer om in dood te gaan, zonder radio, zonder tv, zonder boek noch blad, enkel
een glas met een klein doosje met witte pillen.
Jackie, de schoonzoon is bij ons.
Hij haalt er een loopstoel bij. La tête zegt Gustave Mon problème nest pas
la tête, Mon problème ce sont les jambes, je nai plus de force dans les
jambes.
Hij heeft alle moeite om recht te
komen en de twee handvatten van de loopstoel vast te houden. Ik zie zijn
ongemak, ik zie de lange zonverlichte gang waar hij door moet, traag, trager
nog. Ik volg hem naar een andere plaats, waar de schoonzoon ons een glas witte
wijn brengt, wijn waar misschien druiven uit zijn wijngaard zijn verwerkt.
Het is het zoveelste glas wijn dat we
samen drinken, het laatste nu, het allerlaatste. Hij weet het en ik weet het. Maar
wie eerst zal gaan weet ik niet. Wat weet hij nog van de vele malen
dat we samen waren in Zinal, wat van de ontelbare bergtochten die we samen
hebben gedaan, alle cabanes hoog in
de bergen waar we sliepen, Moiry,
Tracuit, Grand Mountet, Cabane des Aiguilles rouges, alle toppen die we
samen hebben beklommen, Besso, Grand
Cornier, Couronne de Breyonnaz, Blanc de Moming, Pointe de Zinal en zovele
andere, alle met hem of samen met nog een andere vriend, Robert Panchard van
wie we geen nieuws meer hebben.
Ik vraag hem of hij zich dit nog
herinnert of dat nog, kleine details van grote tochten. Hij weet alles nog tot
in de minste details.
Zoek niet zegt hij, ik weet alles
nog van onze tochten, weet alles nog van onze dagen en avonden samen, weet nog
hoe je bij het losmaken van de koord na onze varappe komende la
Tête de Milon uitgegleden bent en driehonderd meter ver van sneeuwhelling
bent afgegleden en hoe we zagen, Robert en ik, dat je er bij wonder zonder
kleerscheuren bent vanaf gekomen.
Charles, je
sais tout de nos exploits. Je sais tout de nos randonnées dans les forêts à la
recherche de champignons, tout, depuis ton arrivée avec ta famille dans le
chalet à côté du mien, il y a à peu près cinquante ans.
Er is een begin van glimlach gekomen
op zijn moe gelaat. Ik zie de dofheid in zijn een oog - hij verloor een oog in
een ski-accident - de dofheid in zijn houding. Hij zit er verloren, wachtend op
wat nog komen moet. Hij weet het.
Hij zit neer op zijn plaats voor het
avondmaal. Er staan drie kleine bekertjes voor hem, een ervan met een
medicament dat hij neemt zonder opkijken.
Ik verlaat hem, voor ik de zaal
verlaat kijk ik nog even om. Ik keer terug naar hem, hij kijkt me in de ogen.
Daarna voert Jacky me naar de
wijngaard, de levende zingende wijngaard in volle groei, in volle zon, afdalend
naar de Rhone toe. Het licht tintelt in de jonge bladeren. Binnen enkele weken
staan de ranken in bloei. Erna komen de druiven, het rijpen van de druiven, de witte
en de rode. Daarna is er de pluk.
Ik denk niet dat Gustave er nog
enige interesse voor heeft, het heilige vuur is gedoofd in hem.
|