xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Heb ik mijn morgens ooit beleefd
zoals de morgen van Toscane deze morgen was. De klank ervan een fuga, de kleur
een symfonie, en boven al een impromptu van licht en luchten, uitgebalanceerd
in rust en eeuwigheid. En wij, vanwaar we ook gekomen zijn en hoe ook
opgegroeid, er in opgenomen, er over neergelegd, gedompeld in al het groen dat
van de aarde is. En van de hemel, het wederkeren als de tijd gekomen is.
Of zoals bij Vittorini, die hij deze
morgen las, no speranza, quiete,
geen nood aan hoop maar ingesteld van kop tot teen op rust en
onvergankelijkheid - in gedachten weliswaar maar gedachten ook zijn van het
leven en geen sordo sogno, geen
dove droom, geen afstand doen, geen ophoping om dit of dat te willen, maar te
zijn wat je bent en waar je bent, effen en bloot en vol van al wat is.
Land van mijn hart, zo nieuw, zo
plots. Humility the only wisdom we can
hope to acquire: ik teken je niet, beschrijf je niet maar ik eet je, ik
versier je, ik glijd binnen langs alle poriën van de wegen die me openstaan. En
land, dat je me ontvangen moge in je warme schoot, verlost van alle ongemakken.
Niet, te zijn of niet te zijn,
maar zoals het landschap hier, wachtende en niet wachtende, niet hopende en
toch hopende op wat komen gaat.
Toscana
del mio cuore, hou me, hou me even en laat me
niet schetsen wat niet te schetsen is,
geen foto van wat te nemen is, want alles is ruimte hier van oost naar west,
van zenit naar nadir, niet af te lijnen, niet te omwallen met kaders, het mogen
nog kaders van goud.
Zoals de morgen deze morgen was, heb
ik geen nood aan Pisa en Firenze, niet aan Lucca, niet aan Siena. Geen nood aan
huizen en katgedralen nog zo mooi gebouwd, geordend, afgemeten op wat kosmisch
is of van Vitruvius is, omsingeld, omhangen met frescos van Jezus of Maria,
geen nood eraan. Geen nood om te zien wat is te zien, maar geef me de dorpen
van Villamagna, Castagno of Iano, geef me San Vivaldo, of Legal. Geef me maar
de slingerwegen langs wijngaarden en grijze velden met olijfbomen in bloei,
doorheen de bossen met reeën en vossen die wegen kruisen, en geef me maar - ik
noem het omdat zo lang al geleden - de groene grachten met ereprijs en wikke, met smeerwortel en pinksterbloem, klaproos en rode klaver en met de wilde roos
waarvan een dichter wist, of het nu Rilke was of Burns, ze bitter was om nooit
te vergeten.
Noem ze maar, alle bloemen uit de
velden van mijn jeugd, tot de stinkende gouwe toe, hier terug ontmoet in alle
eenvoud die hun grootheid is.
Waar kan ik sterven als het hier
niet zou zijn.
|