xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Er is een
altijddurende wisselwerking tussen impulsen komende van ontmoetingen, van
bevindingen, van herinneringen, van gebeurtenissen uit zijn jeugd, alles is met
alles verweven, gefilterd door het heden en het heden gericht naar het komende,
een rechte lijn getrokken in het tijdloze zijn van ogenblik tot ogenblik.
Tijd schuift
in tijd en woorden zijn het centrum van de gedachten die komen en vervagen,
zich oplossen in nieuwe. Een wereld kruipt erin weg, en een wereld die
verzwegen wordt, houdt zich erin verborgen.
Als hij
terugdenkt aan zijn ogenblikken met Anja, herinnert hij zich hun afdaling,
komende van de cabane du Grand Mountet
naar de vallei toe. Hun tocht, in de immensiteit van bergen en luchten en in
een zee van licht, over de Zinal-gletsjer en dan vooral, nu nog, het kraken van
de korrels ijs onder hun voeten. Herinnert hij zich, hoe hij haar verraste met
de fles Hermitage die hij, eens de gletsjer verlaten, boven haalde van onder
een rotsblok in het water. Een fles wijn die er neergelegd was, wat zij niet
wist, twee dagen vroeger toen hij met Robert en Gustave op weg was naar de
berghut.
Maar vooral
als hij denkt aan de dood van zijn vrouw, waar hij weinig details van kent
omdat het voorviel tijdens zijn reis naar China en waarover zijn oudste dochter
thuis, die alles beleefde, hem enkel de grote lijnen had verteld, dan overvalt
hem een massa aan gedachten die zich concretiseert in de laatste kus die ze hem
gaf, aan de luchthaven, en hij haar nakeek en verdwijnen zag in de bocht tussen
andere wagens. Dit, toen ze voor altijd wegreed van hem, de dood binnen. Een
gebeuren, kort in woorden, maar met een echo die niet uit te wissen is, die hem
vervolgt, opduikend op de meest onverwachte ogenblikken.
En als hij
denkt aan de kinderen en vooral kleinkinderen, vloeit hierin een tederheid die
niet te meten is, al was het maar een moment dat hij zich nu ineens herinnert
- het gevoel dat hij eens kende, in die bewuste maand augustus na haar dood,
toen hij, zoals hem was gevraagd, de was ophing buiten, en hij die stukjes
kleding, kousjes, broekjes, hemdjes in handen kreeg. Dit alles zit in de
woorden kinderen en kleinkinderen en nog oneindig meer, wat te vatten is en
niet te vatten, wat te vertellen is en wat te verzwijgen is.
En hij
zwijgt ook over wat er vandaag gebeurt in de wereld, wat absoluut niet betekent
dat hij er zich niet bij betrokken voelt, als hij denkt aan wat de
kleinkinderen en hun kinderen, die er eens zullen zijn, te wachten staat, of
als hij geraakt wordt door het gebeuren in de wereld en hij zich vragen stelt
over de invloed van andere, dreigende culturen die binnensijpelen, gewild
wellicht, op kousenvoeten en hieruit voortvloeiend, de impact ervan op de
toekomst én van onze Westerse levenswijze én van de Kerk die er meer dan
bepalend voor was.
En toch,
ondanks al het negatieve dat hij meedraagt, het is een groot leven dat hij in
zijn handen houdt, wat er ook moge gebeurd zijn, wat hij ook moge ondergaan
hebben en wat hem ook nog moge te wachten staan; een groot leven is het als hij
ziet hoe de dagen bewegen in een weelde van kleuren, rood en goud en bruin en
geel, geaccentueerd door het licht en het grote geruis van de bomen en hij
doordrongen is van het zijnde als van het nog komende.
Zo opent
zich elke nieuwe dag op de geuren van het bos en van de aarde, op de dingen die
hij gepland heeft te doen, en doet of niet doet, en met een vlugheid die hem
telkens verrast is er lheure bleue als
hij neerligt op de sofa voor de
vlammen van de haard en het licht een tere, blauwe schijn krijgt in de
schemering, waarvan de diepe betekenis, het stilvallen is van alle leven, dit voor
de nacht hem overvalt met herinneringen aan wat was en aan wat had kunnen zijn.
De nacht en
het te grote bed, al gebeurt het dikwijls de laatste tijd, dat hij blijft
liggen in een deken gewikkeld, op de sofa voor de open haard die stilaan
uitdooft en met zijn boeken die fezelen over hem tot elkaar.
|