xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Nu is de lucht geladen met deeltjes energie die
leven zijn, nu ruisen de sappen in bomen en struiken en schieten de botten open
met een knal, nu roeren de insecten diep geborgen in de opwarmende aarde. Het
is de overgang, het in elkaar vloeien van winter in lente, van dood in nieuw
opborrelend leven.
Voor zijn dagboek gezeten, zijn hand klaar om te
schrijven komt de rust en het aanvaarden van al wat is, of het nu morgen is of
avond of nacht, of het nu de pijn is in zijn rug, of de zorg om zijn blog, het
is het ogenblik dat hij reëel bestaat, gedoken in zichzelf, woorden vloeiend
lijk het water uit de bron en hij weet precies welke, de bron amper zichtbaar
van een plaats in Le Plat de la Lé,
op de weg naar wat rest van de gletsjer op het einde van Zinal in de Val
dAnniviers. En dan plots, terwijl hij dit schrijft het beeld van het kerkhof
van Rye, in het zuiden van Engeland, waar hij ooit wandelde onder de eeuwenoude
yew tree en de namen trachtte te
ontcijferen op de met mos en lichen overgroeide grafstenen.
Wie roept deze beelden op, wie schuift deze precies
nu binnen in de woorden die hij schrijft?
*
En, toen hij bij de vijver aankwam, het water een groot
open, roerloze spiegel met enkele eenden erover, de bomen er omheen ook
omgekeerd. Hij voelde de vochtige struiken aan zijn handen en betastte de
zwellende botten en aan zijn voeten bloeide geel het hoefblad. Het was het
ogenblik dat ze hem tegemoetkwam, haar blonde haren als met een aureool
omgeven, haar licht dansende stap, haar glimlach en de vraag in haar ogen, haar
handen voor zich uit om hem te omhelzen.
Hij hield haar dicht tegen zich, alsof ze samen één
lichaam waren. Hij kuste haar lippen fris en vochtig. Merels hingen in de
bottende lijsterbes en over de beemden, waar de kanten in brand gestoken waren,
dreef laag de rook, terwijl hij bewoog in haar parfum en zij zich vast ankerde
in hem.
Hij wou niet denken, hij wou haar enkel vasthouden,
woordeloos vasthouden, zijn hand in haar hals zoekend naar haar warmte, in haar
ogen was grijs het licht.
Ik hou je, wou hij zeggen, ik hou je zoals ik nog
niemand gehouden heb, maar hij zegde niets.
Ze wandelden omheen de vijver voorbij de vissers
die hen aankeken, met de lijn in de hand, glimlachend naar elkaar. Maar ze
waren in een andere wereld dan deze van water en bomen en eenden en vissers en
huizen en luchten.
Ugo
|