22 maartxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
De Adem van de Dagen (25)
Epiloog.
De dag is gekomen dat hij uit zijn dagboek de paginas
gaat halen die hij ooit, voor een groot deel met de koorts op het lijf,
geschreven heeft in kamer 292 van het Ziekenhuis. Paginas zo donker dat hij,
in zijn diepste ik, de lange nasleep ervan, het negatieve ervan, blijft
meedragen in al zijn woorden, in al zijn daden, zelfs al zou dit helemaal niet
blijken.
Hij heeft lang geaarzeld om die teksten over te
nemen in zijn Adem van de Dagen, maar ze horen bij de persoon die hij is, omdat ze horen bij
zijn meest onaangename gedachten.
Het is een eerder lange blog die nu volgt u kunt
de lectuur ervan overslaan, omdat het een schaduw-passage in zijn leven is
maar hij wordt hier binnengeschoven om duidelijk aan te tonen wat de politiek
vermag in dit beroerde land van wetten, die zelfs al zijn ze totaal waardeloos
geworden, de mens blijven achtervolgen. Daarom deze woorden:
Zoals Dante in zijn Inferno,
canto XVII, een koord moet werpen om de gyrion te roepen, die hem daarna, samen
met Vergilius, op de rug van de gyrion
gezeten - twee tempeliers achter elkaar op het paard - neerdalen zal in de
diepste afgrond van de Hel, heeft ook hij, Ugo, een koord te werpen in de
diepte van het geweten van enkelen. Echter, hij is niet zoals Pirandello in cerca dautore, maar meer dan ooit
een personaggio in cerca de giustizia.
Vreemd is het dit te moeten vermelden maar toch is hij wat hij is, un uomo in cerca de giustizia, en zoals
Dante en Van Gogh, weet hij, hoe de hang naar gerechtigheid, de mens tekenen en
vooral in het gemoed vervolgen kan.
Het verhaal van Ugo, geplaatst in een tijd waar de rechten van de mens
aan de orde zijn, is een absurd verhaal, ma
qui tacer nol posso, e per le note de questa nota scritta, lettor, ti giuro,
zweert hij, zoals Dante, dat wat hij te vertellen heeft met zijn woorden, de
waarheid is en hij deze waarheid niet zwijgen kan.
Op het erf, staat sinds mensenheugenis, naast de oude vergroeide
mispelaar, het ovenhuis dat voor hem meer is dan een gedicht. Een huisje dat
met zijn afgemeten proporties en zijn visgraatmotief in de muren, een kunstwerk
is van een onbekende meester.
Het is voor hem een herinnering aan de bakoven van het ouderhuis en
vooral een herinnering aan zijn moeder zaliger, een herinnering aan de
vrijdagnamiddagen toen hij thuis kwam van school en de geur van versgebakken
brood hem tegemoet kwam op straat. Is er iets heerlijker dan thuiskomen in de
geur van versgebakken brood? Om deze reden is het, zoals het er staat, religie
voor hem, is het een soort relikwie die hem bindt aan zijn moeder en zijn verre
jeugd.
Het ovenhuisje is een zegen, de boom, een tiental meters ernaast, een
vloek. Zelden is een zo eigenaardig gegroeide boom gezien, kaarsrecht de hoogte
in, met enkele stompjes van zijtakken en een uitgedunde kruin waar nog enkel
kraaien en eksters komen rusten voor een tijdje.
Hij zou de naam van die boom nimmer gekend hebben, indien hij niet op
een avond in zijn La Langue Hébraïque restituée van Fabre
dOlivet - gevonden in de geheime lade van de bij de aankoop van het huis,
overgenomen Luikse bollenkast - gezocht had naar de precieze vertaling van vers
3, 19 van Genesis, en dat het
gebeurde dat er bij het openen van het boek een smal strookje vergeeld papier
op de vloer dwarrelde waarop, met vaste hand door de vorige eigenaar
geschreven, te lezen stond:
Heb op de dag van de geboorte van mijn eerste
kleinzoon, Johan, op 5 augustus van het jaar 1978, naast het ovenhuis, een
Parrotia persica geplant die ik kocht bij Charles v. Herreweghe, het is een
amberboom met hout als van ijzer, zei Charles me.
Wat hem hierin trof was het feit dat die datum precies de dag was in
hem gegrift, dat die voor hem discriminerende wet werd gepubliceerd, een wet
waarvan de inhoud, vandaag nog enkel gekend is door wie er door getroffen werd.
Ze had, wat hem betrof, als uitwerking dat een derde van zijn
pensioenspaargelden geconfisqueerd werd
de dag dat hij de Bank der Banken verliet.
En het gebeurde dat hij, mede door dit dwarrelend vergeeld strookje
papier, hij die abnormaal vergroeide boom is gaan zien als een omen, als een
teken dat hij schromelijk tekort werd gedaan in zijn rechten als burger van dit
land.
En het gebeurde ook maar dit is dan het product van zijn verbeelding
- dat hij op een morgen in de herfst vaststelde dat aan de voet van de boom,
doorheen een half vergane zwam, tal van sprietjes klimop waren uitgekomen en op
korte tijd de stam waren opgeklommen om maar te groeien en te blijven groeien
altijd maar hoger en altijd maar meer in elkaar verstrengeld, zodat deze
klimopmassa, omheen de stam, een soort huls had gevormd en dit tot in de kruin,
met als effect dat de stam van de boom, van onder tot boven ingekleed, helemaal
uit het zicht was verdwenen. Wat voor Ugo het teken was dat door een andere
nieuwe wet, de vorige dode letter geworden was en het onrecht hem aangedaan, easily kon worden rechtgezet, als de
Directie en de Gouverneur van de Instelling waar hij meer dan veertig jaar lang
trouw had gewerkt, de wil hadden opgebracht de rechtzetting te doen.
De feiten die hij nu vertelt vonden plaats in de periode dat hij intens
werkte aan het schrijven van een soort verhaal over Dantes Inferno en hij aangekomen was aan die fameuze passage waar Vergilius
een opgerolde koord in de afgrond van de Hel werpt. Het was in die dagen dat
Ugo geveld werd door de hevigste koorts uit zijn bestaan en hij, na een week,
in allerijl gevoerd werd naar de spoedopname van het ziekenhuis, gelegen langs
de ringvaart. Een idee bleef hem overrompelen, hij dacht dat hij nimmer zijn Dante zou kunnen beëindigen, en dat hij een
onafgewerkte versie, met tal van te verbeteren passages zou achterlaten.
De koorts die maar niet week overspoelde hem met slingergedachten. Hij
dacht aan Dante, hij dacht aan het feit dat Dante na negentien jaar verbanning
- de tijd van zijn Commedia - van uit
Ravenna, waar hij toen verbleef, naar Venetië was vertrokken om er te gaan
onderhandelen, waarover heeft geen belang, wat wel belang heeft is het feit dat
hij toen, niet via de zee maar langs de vlugste weg naar Ravenna is
teruggekeerd, doorheen een moerassig gebied, waar hij malaria heeft opgedaan om
korte tijd later, de morgen van 14 september 1321 te overlijden.
Waar Ugo toen aan dacht, en er voortdurend werd mee geconfronteerd, ook
omdat zijn Inferno-tekst onvoltooid
bleef, was de vraag of Dantes Commedia
al voltooid was toen hij vertrok uit Ravenna naar Venetië of, was het zo dat er
nog een deel te schrijven viel, en dat hij, in dit laatste geval, deze laatste terzinen
moet geschreven hebben, eens terug in zijn vertrouwde kamer en dit met de daver
van de koorts op het lijf?
Ugo geraakte ervan overtuigd te denken wat nog nimmer werd gezegd, dat de
laatste verzen van Dante: Aan de hoge
fantasie ontbreekt hier kracht,
in deze richting moeten geïnterpreteerd worden.
Zijn respect voor Dante werd immens in die dagen, alsof het zijn broer
was een realiteit die hij zelf had ondergaan die daar lag weg te kwijnen. Was
het, dacht hij, de kracht, de scheppingskracht die Dante ontbrak omdat hij toen
al besefte, dat hij op weg was naar: LAmor
che move el sol e laltre stelle, op het precieze ogenblik dat hij deze woorden schreef, en dat hij
wist dat het met deze woorden was dat zijn leven, als zijn Commedia, zou worden afgesloten, zoals bij Van Gogh bij het
schilderen van zijn Champs de Blé?
En Ugo, ontredderd door de koorts, bestormd door waanbeelden die hem bleven
volgen, die maar bleven terugkeren, keer op keer zijn slaap onderbrekend.
Gedachten die hij niet bijhouden kon, die hij dicteerde op een microrecorder,
die hij bevend neerschreef in zijn meegebracht dagboek. Tekens, de verlenging
van zijn wankelende geest, die achteraf herzien, niet de minste structuur
bezaten en bijna on-ontcijferbaar waren.
En het is toen, bij momenten zijn einde voelend naderen, dat zijn roep,
zijn schreeuw om gerechtigheid sterker dan ooit op de voorgrond is
gekomen, zich mengend met Dante, zich mengend met de beelden die Dante
gebruikte, en hij bezeten bleef met de woorden van deze schreeuw, zodat hij
zich volledig terugvond in de laatste terzinen van het Paradiso, waarvan hij zich bleef afvragen of Dante deze geschreven had,
vóór zijn vertrek naar Venetië of na zijn terugkeer in Ravenna, toen hij al geveld
lag met de kiemen van de malaria in zijn lichaam maar nog niet in zijn geest.
En Ugo, op zijn bed in die kamer met het nummer dat hij nimmer vergeten
zal, leest en herleest de verzen van Dante die op het punt is gekomen niet meer
te weten hoe zijn woorden te formuleren:
'Aldus de landmeter, zich inspannend om de cirkel
te meten, vindt in zijn gedachten het principe niet dat hij nodig heeft. En zo
bevond ik me in deze nieuwe toestand. Ik zocht uit te vinden hoe het beeld zich
verenigde en zich aanpaste aan het beeld van de cirkel. Mijn eigen vleugels
(inzicht) waren er niet toe in staat geweest indien een bliksemschicht mijn
geest niet had getroffen waardoor mijn verlangen werd vervuld'.
De bliksemschicht van Victor Pavlovitch Strum in Vie et Destin van Vassili Grossman en van zovele anderen, van
Einstein misschien, van Newton, en nu van Dante die plots wist hoe zijn Commedia
af te sluiten en dus ook zijn leven.
Waar zwierf Ugo heen met de woorden van Dante: een bliksemschicht die mijn geest deed opspringen, zijnde een
soort memorandum dat hij met flarden zinnen aan het formuleren was, zijn
opgerolde koord die hij uitwierp, zijn roep om gerechtigheid.
Een gerechtigheid die hem moest herstellen in zijn grondwettelijke
rechten opdat hij in alle vrede nog
een stukje weg met Vergilius en met Dante tot het einde toe, zou kunnen
verdergaan. En dit, in alle creativiteit,
met de grootst mogelijke inzet van al zijn nog resterende krachten. En aldus
niet meer, zoals deze morgen, zoals zovele morgens van de laatste jaren, hij
teveel negatieve krachten heeft
moeten inzetten om te denken en te schrijven hoe ongedaan te krijgen, het
onrecht, tanto amara, che poco è più
morte,
hem aangedaan.
Want, zoals graaf Ugolino in de Hel blijft knagen aan het hoofd van
aartsbisschop Ruggieri die hem met zijn kinderen de hongerdood liet sterven in
de kerker, zo zit
Ugo, van de dag van de confiscatie van zijn rechten te knagen aan de boom op
zijn erf die symbool staat voor het onrecht hem aan gedaan.
Hoort dit wel thuis in zijn Adem van de Dagen?
Wel, het is een uitvloeisel van de omstandigheden waarin een leven
verloopt. Het is het omgekeerde van een periode van verliefdheid, die jaren
duren kan, een leven lang duren kan. Bij Dante was het zijn verbanning uit zijn
geboortestad, bij Ugo, het gevoel dat hij jaren meedroeg en verder dragen zal
tot het einde van zijn dagen, als verstoten
uit zijn grondwettelijke rechten.
Zonder zijn - in feite weinig betekenend verhaal of boek over Dantes Inferno,
had hij wellicht zonder verzet zijn lot gedragen. Maar het lot van Dante
beroerde hem evenzeer als zijn woorden, en in de ban van zijn aanslepende
koortsaanvallen, en de dwaalgedachten die hem hierbij bestormden zijn een
belangrijke passage geweest in zijn later leven. Ze waren van een totaal andere
intensiteit dan de boeken die hij las of de personen die hij ontmoette en
terzelfdertijd van een bitsigheid die hij onderging als een vernedering.
Zijn roep om gerechtigheid van die periode is aldus voor Ugo een
belangrijk gebeuren geworden dat een groot impact heeft gehad, al was het maar
om het verlies van de mogelijkheden die het geconfisqueerde bedrag hem zou
geboden hebben om de woning die hij had aangekocht en die zwaar op zijn budget
had gewogen, op een degelijke wijze te gaan aanpassen aan de regels van de energie
besparende tijden van nu. Hij had er bij de aankoop op gerekend, ook omdat een belofte
van teruggave als de toestand zich wijzigen zou, ingeschreven stond in de
analen van de Regentenraad van de toen nog Bank der banken.
Allalta
fantasia qui mancó possa;(Paradiso
XXXIII :142)
Quel è l geomètra che tutto saffige / per misurar
lo cherchio, e non ritrova, / pensando, quel pricipio ondelli indige; / tale
era io a quella vista nova:/ veder volea come si convenne / limago al cerchio
e come vi sindova; / ma non era da ciò le proprie penne; / se non che la mia
mente fu percossa / da un fulgore in che sua voglia venne.
(Paradiso XXXIII:133-141).
|