xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Die
morgen, een van de vele morgens in een leven, maar deze hier een andere morgen
dan die van gisteren en eergisteren. In een plotse opwelling wie was het die
besliste? - had hij een kleine koperen plaat genomen en deze bedekt met een
donkere etslaag en er met zijn stift een tekening in overgenomen van een schets
die hij een paar dagen eerder teruggevonden had op een vrije halve pagina van
een boek.
Lang
had hij aan de tekening gewerkt, de tijd en zijn middagmaal vergetend. Eens af,
zo dacht hij toch, had hij de plaat in een bad van ijzer-perchloride gelegd en
precies vijftig minuten erna, terug uit het bad genomen en gereinigd van zijn
waslaag. De tekening stond duidelijk zichtbaar ingebeten in het koper. De ets
was geslaagd als etsplaat, in de mate dat ook de tekening, eens de plaat
afgedrukt, geslaagd zou overkomen.
Veel
was het niet een kleine tuil van takjes dwergvaren, die hij zo had voorgesteld
dat onvermijdelijk gedacht zou worden aan de sporen erin aanwezig. Nu wachtte
hij nog om de ets af te drukken want dit was een ingewikkeld proces van
ininkten, het reinigen van de plaat van alle overtollige inkt, het licht
bevochtigen van een blad papier en dan de plaat af te drukken op de kleine pers
die hij boven in de laatste kamer had staan.
Dit
was van deze morgen en voormiddag. Nu lag de plaat naast hem op de tafel. De
tekening sprak tot hem, nodigde hem uit tot een gedicht. En Anja kwam terug in
zijn gedachten, Anja van de gletsjer, Anja van de sterren, de sneeuw, de
bergen.
Waar
ben je, vroeg hij zich af, en hoe ben je? Weet je dat ik aan jou denk of, denk
ik aan jou omdat jij op dit ogenblik aan mij denkt en is het om deze reden dat
je komt aankloppen?
Inbeelding,
dacht hij, de uren dat ik gewerkt heb aan de ets heeft me totaal geledigd en nu
kom jij, Anja van mijn dromen, binnen bij mij.
Zo
groeide nu het gedicht in hem, het vormde zich woord na woord, als hij naar de
tekening keek lag het verweven in de lijnen ervan, een tekening die niemand hem
zou nadoen, die voorheen niet bestond, noch in de natuur, noch in de gedachten
van wie ook, maar die zo uit zijn hand was gegroeid, lijn na lijn, tot een
mysterieuze vormgeving van wat enkel bestaan kon, zoals een gedicht soms enkel
kan bestaan in de diepste diepte van ons gewone doen.
Maar
de tekening was af, ze stond klaar en duidelijk gegrift in de koperen plaat
voor hem op tafel. Vanavond dacht hij, vanavond druk ik ze af en stuur ik ze de
wereld in, wat hij wel niet zou doen, de wereld was te ver af. En van de
geëngageerde wereld wat kunst betrof was hij geen deel, wou hij, kon hij geen
deel van uitmaken, die wereld was niet geïnteresseerd in wat hij, Ugo dOorde,
schreef of tekende. Het paste niet in het kraam van zij die het voor het zeggen
hebben, het doorbrak de culturele monotonie een woord van Hertmans maar
het hielp hem meer dan overleven nu hij alle beroepsactiviteiten van vroeger
had opgezegd en hij zich teruggetrokken had in die oude woning aan de rand van
een bos, de resten van een park waar in het begin van de negentiende eeuw nog
een kasteel stond, bewoond door een Italiaanse familie.
Hij
is buiten nu, in de kilte van de luchten. Hij beweegt zich in de levende massa
bomen en struiken die zijn woning overwoekeren, bijna zoals de woning van de grootouders van Jordan
in Houellebecqs La Carte et le
Territoire, overwoekerd wordt, door een
boom- en plantenterritorium, wild en donker, ondoordringbaar zoals het woud van
Dante.
Bomen
in elkaar gegroeid, bramen en tengels, meidoren-hagen in vrede gelaten
gedurende eeuwen. Laat de bomen en planten in peis en ze overgroeien de aarde.
Hij voelt het kloppend hart ervan als hij erin binnendringt en gaat neerzitten
op de bank aan de stenen tafel - het weinige dat samen met een vervallen
prieeltje nog overblijft van het kasteel - voor de bijna volledig
dichtgegroeide vijver, met het blauw van de luchten in de vlek water die nog
open ligt, met tussen de biezen en de vergane bladeren van de waterlellies,
kikvorsen die opspringen en bladeren die nu en dan naar beneden dwarrelen.
Hij
zit hier goed, hij zit hier zoals Capra zat op de rotsen aan de zee die als
fysicus wist dat zand, rotsen, water, lucht, in feite een grote, trillende
beweging is van atomen en energieën waarover hij schrijft in de inleiding bij
zijn Tao of Physics
Ik zag, een gigantische stroom van energieën
neerkomen uit de ruimte en, hoe de atomen omheen mij en deze van mijn lichaam
deelnamen aan deze kosmische dans van energieën, waarbij in ritmische pulsen
deeltjes vernietigd werden en er voortdurend nieuwe ontstonden. Hij hoorde en
hij voelde het en wist dat dit de dans van Shiva was.
Hij
voelde, hij wist dezelfde beweging van deeltjes energieën om hem heen, komende
van de planeten en de sterren, komende van de bomen, van de luchten, van de
planten in het water, energieën die zich mengden met deze van zijn lichaam,
Niets kon hem deren hier, de bomen en het struikgewas in een cirkel om wat
restte van de vijver, en hij er middenin afgesloten van de wereld, in eenheid
met het woekerende, tintelende leven.
De
bomen keken naar hem, neigden hun kruin naar hem waar hij zat, denkend,
dromend. En van Dante komt plots het beeld van Ulysses, die de liefde van vrouw
en zoon en vader ontvluchtte met tien van zijn gezellen om de wijde wereld te
verkennen. Terug in huis zou hij de zin opzoeken, een van de mooiste uit het Inferno, de eerlijkste en de meest
geladen zin voor de ganse mensheid. Ook voor de kunstgoeroes in dit land.
Fritjof Capra: The Tao of Physics, Preface:
|