xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Een vriend, een man van de bloesems, zo van de
kerselaar als van de literatuur als van Janacek, stuurde me een dichtbundel van
Henry Bauchau,
in 1913 geboren die in 2010 en 2011 heerlijke gedichten schreef, al was het
maar om die ene zin waar mijn vriend, in zijn brief die vleugels had, de
aandacht op vestigde. Een zin lijk een gebed, een gebed dat ik, bijna maar
veel meer is niet nodig - met tranen in de ogen overneem:
Fais que je sois toujours
dans labondance de léveil.
En als ik het gedicht lees en herlees het is een
krachtige morgen, het licht limpide als water en, Mahler worden mijn ogen vochtig:
Tel lenfant qui sendort accroché au chiffon
A la protégeante odeur de sa mère
Fais que je sois toujours dans labondance de léveil.
Henry Bauchau schreef dit in mei 2010 op de ouderdom
van 97 jaar, groot levend. Biddend groot levend te blijven tot het einde van zijn dagen, van zijn werk, ces quelques points, ces quelques
virgules.
Is dit niet het gebed van ons allen, is er iets meer
nog te vragen als de dood om de hoek op ons wacht?
Ik ben vertederd omdat hij schrijft wat ik wou
schrijven.
Zijn bundel, tentatives
de louange, pogingen tot lofbetuiging een titel die zegt wat ik heb
willen zeggen aan de jongste van mijn kleinkinderen, in mijn verhaal het
zaadje van enkele dagen terug. En de dag erop toen ik sprak over de bloesems, met
vandaag de woorden van de vriend die zich toen, op die belangrijke dag voor
hem, vereeuwigen liet met zijn (kersverse) lieve echtgenote onder de kerselaar
in bloei.
Samenloop van omstandigheden?
Forget it, dingen die zich aankondigden, die neergeschreven waren in het Grote
Boek van Psalm 139.
Mijn dank is groot, waardevolle vriend.
Karel
Het is
Pierre Alain Bergher die in zijn boek over het mysterieuze in La Chartreuse de Parme van Stendhal me
wees op de inhoud van Psalm 139, vers 16. Wat me toen verraste is dat hij zijn
tekst haalde uit de King James versie van de Bijbel, van 1611:
Thine eyes did see my
substance, yet being unperfect; and in thy book all my members were written,
which in continuance were fashioned, when as yet there was none of them.
|