xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Enkele weken geleden belde op
een namiddag, Monique aan, een vriendin van mijn echtgenote. Ze stond daar met
een grote doos zonder deksel waarin, naar ik dacht, iets levend zat. Ik vroeg
haar of het een konijn was dat ze binnenbracht of een kat, maar ze zegde me even te
wachten en ze plaatste de doos voorzichtig op de tafel en haalde er een ding
uit, in wit papier ingepakt, ze nam zonder een woord te zeggen het papier er af en er kwam een prachtig,
op het eerste zicht angstwekkend Afrikaans masker te voorschijn.
Ze gaf het niet als een
geschenk, zo voelde ik het toch, neen, ze stak het gewoon binnen alsof ze er van
af wou zijn, alsof ze het gevoel had een heiligschennis te hebben begaan door
het te kopen en ze het nu zo vlug
mogelijk kwijt wou.
De volgende dag, vroeg in de
morgen belde ze mijn echtgenote om haar te zeggen dat ze van gans de nacht geen
oog had dicht gedaan, dat het masker voortdurend in haar hoofd speelde en dat
ze spijt had het te hebben binnengebracht bij ons. We moesten het maar
doorgeven aan de kinderen als het ons niet beviel.
En het beviel ons niet.
Diezelfde dag vond mijn vrouw dat er een beeld naast het masker stond we
hadden het laten staan waar Monique dacht dat het best zou passen dat het masker er niet
naast hoorde. Ze ging om het te verplaatsen, haperde in een tapijt en
viel. In de spoedafdeling van het ziekenhuis stelde men vast dat er iets
gebroken was in haar rechterarm.
Een paar dagen later viel de helft van de zware spiegeldeur van de vestiaire in de hall, uit haar haar hengsels en kon ik
ze nog juist tegenhouden om niet op de grond te vallen. En nog enkele dagen
later sprong een vulsel uit mijn hoektand. We hebben dan het masker, dat
ondertussen niemand wenste in huis te nemen, terug in de doos gestopt waarin
het werd binnengebracht en de doos geplaatst (voorlopig) in een hoek van de
ongebruikte kamer boven. Wat eigenlijk evenmin geruststellend is.
Het is nochtans een prachtig
stuk en het heeft niets dreigends over zich, het is een gelaat met spleten als
ogen, een hoekige mond en neus en krachtige lijnen die eerst de ogen omkringen
en daarna in evenwijdige lijnen het ganse gelaat bedekken.
Er nu over schrijvend denk ik
dat we verkeerd handelen, denk ik dat we er beter aandoen het een ereplaats te
geven in een of andere kamer en het zeker niet te zien als een vloek maar het te behandelen met respect, als een waardevol kunstwerk, want dat is het, en dat
wat er gebeurde een verwittiging was, een verzoek het in huis op te nemen als
een gezel, een huisgenoot en het masker te behandelen als dusdanig.
Het opgeborgen te laten in
het duister van een kartonnen doos ergens in een hoek van het huis is zeker niet
de oplossing.
IK
ben er nog eens langs gegaan alvorens af te sluiten en ik had de indruk dat er al
een begin van glimlach te zien was om de ogen.
|