xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Hij kende van in zijn
jeugd het geweld van de wind in de bomen, het buigen van de kruin, de takken
zwiepend tegen elkaar, een bewegende massa die hij aanvoelde als een symfonie
van verwarrende geluiden, maar nog meer als een vortex van het grote leven. Hij
herinnerde zich een gebeuren uit zijn jeugd. Op een avond was hij te lang bij
een vriend gebleven en in plaats van, in het naar huis gaan de gewone baan te
volgen, had hij een kortere weg genomen door het bos, ondanks, of misschien
omwille van het geweld van de wind. Het was volle maan en de wolken schoven met
een enorme snelheid door de luchten. Het bos was een levend bos, het was alsof
de bomen onder elkaar ruzie maakten en hij raakte er door verward en schreeuwde
uit alle macht tegen die stemmen op. Was het uit vrees of was het omdat hij
zich voelde leven?
Hij dacht aan dat
kleine voorval terug, midden in de nacht en midden in een enorme wind die over
het huis gierde en stormde in de bomen. Hij was opgestaan omdat er beneden een
deur open en dicht sloeg, zo dacht hij toch. En was gaan neerliggen, in een
deken gewikkeld op de sofa voor de haard, luisterend naar de gierende wind in
de schouw en denkend dat het huis heen en weer bewoog in de storm.
Hij ontwaakte uit een
angstwekkende droom, die hij onmiddellijk totaal vergat. Hij voelde zich
beneveld door de rust van het oude huis nu de storm was uitgeraasd en er was de
roep van het bos waaraan hij plots niet kon weerstaan. Ongewassen en ongeschoren
en zonder te ontbijten trok hij mantel en botten en was hij buiten in de
bijtende kilte van de morgen.
Qui rate les aubes, rate sa vie, had
hij eens gelezen bij Louis Pauwels een zin die hij teveel gebruikte - maar hij
wist dat dit een groot moment van de dag was, buiten te zijn in het eerste
licht dat aan de struiken en de takken kleefde, de luchten weerspiegeld in het
water van de bijna dichtgegroeide vijver met de stenen bank waar hij zat te
schrijven in de lente en de zomer en tot ver in de herfst. Hij drong diep door
in het bos, langs een modderige wegel, die bestrooid lag met stukken hout.
Enkele bomen waren ontworteld en hingen tegen andere bomen aan. Hij was nu al
diep in de geborgenheid van het bos. Hij dacht aan het begin van de Divina Commedia - was het nog een deel van zijn droom? wat als ik blijf
verder gaan, dacht hij, wat als ik uitkom bij een heuvel en deze wil opgaan zo dat de steunende voet steeds de laagste
is, of wat is de betekenis van dit fameuze versvan
Dante?.
De zware winden
hadden de aarde geopend en de rottende bladeren omgewoeld. De lucht was gevuld
met de geur van humus en hout. Hij dacht, dit bos hier is mijn gebed, mijn
verbondenheid met de levende natuur, mijn verbondenheid met wat niet te noemen
is, maar hier, meer dan op andere plaatsen, aanwezig is, tastbaar is. Het is
een gebed zonder woorden, zonder lofzangen, zonder wierook, zonder brandende
kaarsen maar het is de adem en de geest van de kosmos.
Hij wist dat dit een
zin was die hij zou neerschrijven, eens aan zijn tafel gezeten, deze zin over
wat een gebed zonder woorden kan zijn, zijn ganse wezen opgenomen en vermengd
met wat hij het ongerepte van de kosmos wil noemen, en wie kosmos zegt, denkt
God.
Maar dan niet een God
getekend in wetten en dogmas, maar de geest van de mens levend in het Woord
dat in den beginne was, en niet anders te noemen is en ook, het Woord levend in
de geest van de mens. Al weet hij niet hoe hij dit, over ruimte en tijd heen,
op een andere wijze formuleren kan.
En hij zit goed, hij
vermoedt heel sterk dat het Woord van Johannes, het Woord was van een in het
Grieks denkende en schrijvende auteur, geïnspireerd door Plato en Aristoteles
en vele anderen, die allen heel wat gemeen hadden met de ideeën van Egyptische
priesters, met ideeën komende uit het Oosten; de ideeën van Lao Tzu, die wist
dat alles ontstaan is uit Tao en niet
anders te omschrijven is dan als Tao. Of het Woord dat niet anders te
omschrijven is dan als het Woord.
En hij weet in alle
poriën van zijn geest dat dit een begin van waarheid is, of dan toch een begin
van de waarheid is, die kan neergeschreven worden als, alles is ontstaan uit Tao of alles is ontstaan uit het Woord.
En de Oosterse herkomst van die eerste zin
van Johannes wordt nog versterkt door het feit dat de beschrijving van het
Hemelse Jerusalem uit de Apocalyps, een afspiegeling is van de mandala van het
Paradijs van Vaikuntha, de hemelse woning van Vishnu, zoals het beschreven
staat in de Skanda Purâna.
Het parallellisme van deze mandala met de
voorstelling van het Hemelse Jerusalem is te frappant en het is het nog meer
als beide teksten vergeleken worden. Dit weet hij omdat hij Titus Burckhardt las
wiens boek hij ontdekte in la chambre des
preux van die oude chalet in Grimentz, dat kleine dorpje in de Valais.
En dacht hij, is er
wel een grotere zin om een boek, welke het ook moge zijn, te beginnen, als: In den beginne was het Woord. Au commencement était le Verbe. In the beginning was
the Word?
Hij kan deze zin
omschrijven als in den beginne was er de onhoudbare drang om te ontstaan, om
materieel en tastbaar open te bloeien. En deze drang is gebleven. Het Universum
dat nog steeds wordende is, is er het teken van, het teken van het Eeuwig
Bewegende, het teken van wie of wat maar al te gemakkelijk God wordt genoemd.
Na zijn tocht door
het bos van deze morgen heeft hij Burckhardt uit zijn rek gehaald en in de
valavond in één ruk zijn gedachten opgetekend, niet zoals hij ze al wandelend
had geschreven in zijn hoofd, maar de essentie is er om de Oosterse oorsprong
van de zin van Johannes te onderlijnen.
Nu is van deze
merkwaardige dag de avond gevallen, de tinten in de tuin zijn blauwgrijs
geworden en als hij herleest wat hij geschreven heeft, vraagt hij zich af of
hij niet te ver is gegaan, geen te hoge vlucht heeft genomen en dan ook en
vooral of hij met deze woorden geen vrienden kwetsen zal waarvan hij weet hoe
diep hun geloof geworteld zit. Zelfs al weet hij van hen dat dit diep geloof
soms met twijfel besprenkeld wordt.
Maar hij is tot het
besluit gekomen dat de geest van de middeleeuwen verloren ging, dat het
religieus-kosmische van de gotische kathedralen onbegrepen achterwege werd
gelaten, geen aandacht meer krijgt omdat de wereld van vandaag geregeerd wordt
door het materiële, door het zichtbare.
Het Latijn werd
geschrapt en vervangen door de taal van het volk, de Gregoriaanse gezangen die
ons raakten in de geest, vervangen door gezangen zonder sfeer, zonder
draagkracht. De priester houdt de rug gekeerd naar het oosten, terwijl hij
vroeger, toen voor de mens het onzichtbare zichtbaar was, duidelijk wist dat
alle krachten uit het oosten kwamen en dat hij het was die deze krachten opving
om ze door te geven aan zijn gelovigen.
Of, de woorden van de
mis te zichtbaar geworden nu en het dagelijks brood voor de geest dat we
vragen - want dat hebben we het meest nodig - bereikt ons niet meer. Weliswaar
ook omdat we niet ontvankelijk meer zijn voor de woorden en omdat de denkende,
levende mens, de naar spiritueel voedsel hijgende mens in een stroomversnelling
is terechtgekomen waarin het materiële en het tijdelijke de bovenhand hebben.
Hoe komen we hier nog
uit?
Titus
Burckhardt : Symboles, Recueil dEssais, Arche, Milano 1980, p.29.
Le
parallélisme avec notre image de la Jérusalem céleste est frappant; il est encore plus explicite lorsquon
compare les textes sacrés correspondants.
|