xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Tussen het pak LPs dat teveel
plaats innam hij wil die verhuizen naar de zolder - tussen zijn boeken, Schuberts opus 959, een pianosonate met Christoph
Eichenbach, een LP die hij lange tijd geleden ten geschenke had gekregen van
Guy O., een vriend, die op de cover ervan een dedicatie geschreven had: to the man with the esoteric talk.
Waarom Guy dit toen had geschreven wist hij niet,
wellicht omdat hij over dingen sprak waar anderen het nooit over hadden. Maar het
was naar aanleiding van een recital in de stad, met een Russische pianist
waarvan hij zich de naam niet meer herinnerde. En zittend naast Guy, toen het
andante kwam schoten plots zijn ogen vol tranen. Waarom wist hij niet, of wist
hij maar al te goed want zo iets gebeurde maar al te vaak, maar toen hij even
later de tranen wegveegde zag hij dat ook Guy, in een zelfde mate geroerd was
geweest. Achteraf waren ze een glas gaan drinken in een bar - de plaats to be in die tijd, waar hij ooit een
kort gesprek had gehad over De val van Icarus, het schilderij van Brueghel,
met niemand minder dan Hugo Claus - en waar hij diezelfde avond of nacht
geschaakt had met een jonge dame, een vriendin van Guy.
Het leven is een aaneenschakeling van kleine
gebeurtenissen die grote gevolgen kunnen hebben, niet te voorziene gevolgen
kunnen hebben en die schaakpartij had gevolgen want enkele tijd later bezocht
hij met haar de floralieën en deelde hij met haar het bed.
Maar het was dit niet dat hij nu vertellen wou. Hij
wou enkel zeggen dat je, op een bepaald ogenblik in je leven, op een bepaalde
plaats, verkerend in een bepaalde emotionele toestand, een blik ontmoet, een
lach, een mond om te kussen en dat je zes maand later, of een jaar later gehuwd
bent met die blik en die lippen, voor het leven.
Dit gebeurde nu precies niet met die schakende
dame, maar het gebeurt elke dag, elk ogenblik dat een huwelijk op deze wijze
tot stand komt. Maar ook hierover vertelt hij niet verder. Maar je hebt je
appartement in de stad, een klein ingesloten ding en op een dag, op een morgen
neem je de trein naar de hoofdstad en op die trein heeft een reiziger voor jou,
een dagblad achtergelaten op de plaats waar je gaat neerzitten en op het
ogenblik dat je het opneemt valt je oog op een openbare verkoop van een oude hoeve
in je geboortestreek en het gebeurt dat je zes maanden later eigenaar geworden
bent van die hoeve én met een grote open haard én met een zware Luikse
bollenkast, én met een schuur met ploeg en kar en wanmolen, zaken die de vorige
eigenaar ter plaatse heeft achtergelaten.
En het gebeurt ook, en dit is misschien een
achterlaten te veel geweest of een ruggensteun van het lot - dat onderaan in
die kast, juist boven de bollen waar de kast op steunt een vooruitstekende rand
is, waarvan je op een dwaas ogenblik vaststelt dat het een schuif is, een geheime
bergplaats, waar je tot je verbazing een boek ontdekt met zwart couvert en je
leest: Fabre-dOlivet, La Langue Hébraïque restituée, Delphica.
LAge dHomme.
Er
zijn boeken en boeken, en boeken over boeken maar die dag, staande voor die kast,
heeft hij het boek geopend en is hij beginnen bladeren. En dit werd een
ontmoeting, niet met een vriend of een vrouw maar een ontmoeting met een boek,
een boek dat in zekere mate zijn leven veranderen zou in die zin dat het hem
een andere kijk zou geven op het ontstaan van het Universum.
Hoe
leest men een boek dat geen roman, geen levensverhaal is; hoe wordt men geleid
doorheen een boek dat je overhoop haalt geschreven door een subtiele en
sublieme geest, bijna tweehonderd jaar geleden.
En
je leest het bereshit bara elohim, je
leest het in den beginne schiep God,
de eerste woorden van Genesis, van de eerste tien hoofdstukken van Genesis, ook nog de Kosmogonie van Mozes genaamd, in een totaal nieuwe vertaling uit
het Hebreeuws.
Deze
versie was intrigerend voor hem. Hij kon wel niet oordelen over de preciesheid
van Fabres vertaling maar het verwonderde hem, in deze vertaling van het begin
van de XIXde
eeuw, elementen te vinden die dicht aansloten bij de Big Bang-theorie, en hem
daarenboven steunde in zijn geloof dat alles uit het Woord herkomstig was.
Het
was niet de vertaling als dusdanig die hem interesseerde maar wel de vraag die
onvermijdelijk gesteld moet worden, wat was er vóór de Big Bang, wat was er vóór het ontstaan van het Universum?
Fabre-dOlivet
heeft geen nood aan een antwoord op deze vraag maar merkwaardig is wel dat we
in zijn vertaling lezen dat het scheppingswerk zich in allereerste instantie
situeerde in de geest van Elohim waarbij deze begint met het opmaken van een
soort van blauwdruk van wat hij denkt te doen om dan, de zevende dag en niet
vroeger, uit te voeren wat hij gepland had.
Lezen
we trouwens niet in de Willibrordus-bijbel: Op
de zevende dag bracht God het werk dat hij verricht(!) had tot voltooiing.(Genesis
2, 2). Volgens Fabre dOlivet en later zou hij de bevestiging hiervan lezen
bij Paul Nothomb - heeft Elohim zes dagen lang over alles nagedacht en heeft
hij de schepping pas de zevende dag in gang gezet.
Gezien,
maar dit voegt hij, Ugo, eraan toe, de schepping van het Universum nog steeds
aan gang is, loopt deze zevende dag nog
altijd door. Met dien verstande dat Elohim zich heeft teruggetrokken omdat,
eens het startsein gegeven, elke tussenkomst van Hem, elke bijsturing van Hem,
overbodig werd: het Alfa-punt van het Universum doorlopend in een lang gerekte
evolutie naar het Omega-punt dat door Hem, in potentie al bereikt is.
Als
Ugo zich de vraag stelt wat er was vóór de Big
Bang dan is er maar een antwoord dat hij halen kan uit het werk van Fabre, dat
er, van in den beginne een Universum in potentie was, zijnde de blauwdruk van
Elohim - zoals ook in potentie aanwezig zijn, de gebeurtenissen die zijn leven
zullen uitmaken in de dagen die komen.
En
hij weet deze visie bevestigd door Prigogine die in een interview verklaarde:
Pour moi, la transition entre le pré-univers et lunivers est avant tout
un problème de passage du vide, qui contient déjà des particules en puissance,
à des particules réelles.
Of,
de overgang tussen het pre-Universum en het Universum van nu, is voor alles,
het probleem van de overgang van de leegte, die reeds potentiële deeltjes bevat,
naar reële deeltjes.
Er
zou dus, als hij Prigogine volgt geen schepping hebben plaatsgehad, enkel een
overgang van een Universum in potentie, de blauwdruk van Elohim, - Prigogine
noemt dit le vide(potentiel) - naar het
reële Universum.
Hijzelf
kan hierbij nog bedenken dat in een fractie van tijd vóór de Big Bang (die nog
geen tijd was), onwrikbaar, alle verwevenheden, alle evolutieprocessen, alle
wetten, onveranderbaar, in deze blauwdruk aanwezig waren en dat het Universum
voor eens en voor altijd ontstaan moet zijn op het ogenblik van de bevruchting - of was het een zelf-bevruchting - waarbij
het Woord, zich voor het eerst openlijk gemanifesteerd heeft.
Hoort
dit nu wel thuis in het boek dat hij schrijven wil. Hij denkt het. Het verhaal
maakt deel uit van zijn ontdekkingen van boeken die hij gedaan heeft, van de
spirituele, religieuze weg die hij bewandeld heeft, veel meer dan het verhaal
van gebeurtenissen uit zijn leven. Zo ervaart hij het toch.
|