xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Hij
staat voor zijn tekentafel, het blad voor hem trillend van witheid. Hij trekt
met potlood een lange lijn diagonaal over het blad, zijn pijn om het voorbije.
En dan links bovenaan zijn blad als groeiend uit die ene lijn, tekent hij
kleine vormen die in elkaar geweven liggen, een verzameling kleine dunne
stengels van paddenstoelen met half verwelkte kop en stukken steen eronder met
mossen begroeid, met stukjes kevers, stukjes hagedissen. Alles vloeit uit zijn
ene hand die Job is, die Borges is, die het verwoorden is van een ver
verlangen.
Hij
werkt uren verder tot het licht verdwijnt en hij voelt zich gelukkig, hij ziet
hoe uit het niets, uit die ene schuine lijn dwars over zijn wit blad een
tekening is gegroeid en een eigen bestaan heeft gekregen waaraan hij niets meer
kan wijzigen.
Voor
hij slapen gaat, gaat hij terug naar zijn tekening die het onzichtbare leven
weergeven moet, uitgedrukt in potloodlijnen en potloodvulsel van zachtheid twee
tot hardheid vijf, een ineenrijgen van lijnen en vormen zoals de natuur lijn en
vorm in elkaar vloeien laat. Terwijl Shostakowitch op de radio, en ingeschakeld
in klanken krijgt elk voorwerp een betekenis in meer.
In
de nacht is hij opgestaan, de haard smeult nog na, de wind jaagt om het huis,
het is als een zucht die komt uit het diepste van de aarde. Hij wil verder
werken aan zijn tekening omdat hij er al een hele tijd mee wakker lag, er was
een plaats die hij vullen moest wilde hij het ritme van de lijn en de opbouw
van de vlakken krachtiger laten uitkomen. Maar hij slaagt er niet in het beeld
dat hij in zich droeg en dat hem wakker had gehouden op zijn blad neer te
zetten.
Niets
is perfect. Ook zijn tekening niet.
|