xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Hoe oud
was ik, toen ik met grootmoeder, in volle zomer, barrevoets door de velden wandelde,
langs een holle weg, de bermen langs beide kanten begroeid met heidestruikjes,
met thymus en salie, met ereprijs en herderstasje, met boterbloen en margriet
en andere waarvan ik de naam nog niet kende. En wat me het sterkst is bijgebleven van die wandelingen is de doordringende geur van thymus, is het gezoem
van bijen en van grote donkere vliegen is de verscheidenheid van vlinders,
overal.
Ik hield
haar hand tot een kleine kapel midden in de velden waar ze bidden ging voor een
of andere heilige die haar verlossen zou van tandpijn of van een andere zorg
die ze me niet vertelde. Ik bad met haar luidop, een onzevader en een weesgegroet, gezeten op een houten
bank voor de kapel, starend naar het vlammetje van de kaars die ze had
aangestoken.
Dit alles,
niet alleen de bloemen en de planten, de bijen en de vlinders, de leeuwerik,
maar ook de kapel, ook de gebeden, maakten deel uit van de biodiversiteit die
nu aan het wankelen is.
Dit
jaar, met Allerheiligen in het zicht, ben ik naar het kerkhof gegaan en heb ik
dat stukje weg door de velden opgezocht. Het was geen holle weg meer, er
groeide geen heide meer, geen salie, geen thymus er was alleen de wind en de
grote stilte over het verlaten land, met dolende kraaien, zwart zoals de
kraaien op het schilderij dat Van Gogh schilderde in Auvers-sur-Oise.
Ik liep
langs de boomgaard van mijn grootouders met de kweepeerboom en de mispelaar.
Geen stam of struik bleef ervan over. Geen appelaars, geen perelaars ook geen
notelaar, alles was leeggehaald, bebouwd, begroeid met wat uitheemse sparren,
maar geen meidoornhaag meer met vogelnesten, geen kerselaar, geen pruimelaar
met wolken witte en roze bloesems in de lente, met bijen en wespen en kevers en
vlinders en meesjes en vinken en merels, kleine en grote
lijsters.
En geen
afgevallen appels op de grond, geen peren, geen vuistdikke pruimen, geen
grootvader die zijn pijp rookte tegen de notelaar geleund.
En geen
kinderen meer die in korte broek en met klompen aan de voeten, twintig minuten
te gaan hadden tot de dorpsschool en twintig minuten om naar huis te gaan eten
en twintig minuten om terug naar school te gaan en terug twintig minuten om in
de valavond thuis te komen, bij moeder en bij de warme kachel, om dan te
gaan glijden met de vrienden op het ijs van de overstroomde weiden. De stemmen
klaar en helder en uitgelaten en vuurtjes aangestoken als er ooit iemand met de
voet door het ijs was gezakt. De wereld een oneindigheid ver, onwezenlijk,
onbestaande.
De
biodiversiteit van de wegen die we toen bewandelden, wat we deden en hoe de kou
geen vat had op ons.
En de
boeken die we lazen, 'De Witte', 'Wannes Raps', 'Vijf weken in
een Luchtballon', of 'Twintigduizend mijlen onder zee', of Vlaamse Filmkes, of
Ivanovkes, tientallen, honderden, een biodiversiteit van boeken.
Mijn
jeugd, mijn grote jeugd, wat rest er nog van het ruisen van de canadabomen, het
krijsen van de eksters, de oude windmolen met de gebroken ramen en de deur half
open. De verlaten hoeve omwald met brak water, half gevuld met bladeren en mossen
en afgevallen takken en de twee stenen leeuwen die de wacht hielden naast de
ingangspoort.
Biodiversiteit
van wat was en niet meer komen zal, een straat zonder autos maar met
boerenkarren getrokken door boerenpaarden, of een jonge knaap die om zes uur s
morgens, de kannen melk wegvoerde op een klein karretje, getrokken door een
hond, naar de melkerij, om daarna naar school te gaan in winter en in zomer en
in de herfst als de noten te rapen lagen op de weg, of de rapen vol waren op
het veld en fazanten opvlogen voor ons voeten, als we het waagden een raap te
nemen en te pellen om al gaande op te eten zoals het hoorde in
die tijd.
Jeugd,
waarom heb ik er geen verhaal over geschreven hoe het was en hoe het niet was,
zoals bij Ernest Claes.
En het
grote moment als ik er nu aan denk, de schoolmeester, Van Oudenhove heette hij,
die op het einde van het schooljaar, als alles geleerd was wat moest geleerd,
hij ons vergastte op het voorlezen van De Witte, of van Michael Strogoff.
En nu, de
jeugd van nu, over wat zal zij te schrijven hebben, eens vijftig jaar verder?
|