xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Alle dinghe sin mi te inghe
Meer dan
vijf jaar geleden schreef ik, in San JuanAlicante, van 18 maart tot 8 april,
een poëtisch diario, een dagboek in
dichtvorm, geïnspireerd op artikelen in El
País, op een werk van de atheïst Michel Onfray en een ander van de theoloog
Enrique Miret Magdalena.
Wat ik
toen schreef had ik even goed niet kunnen schrijven. Had mijn dagen toen in
alle rust en peis, genietend van zon en wind en golven kunnen doorbrengen, als
dan echter zouden die dagen van toen niet de minste sporen hebben nagelaten. Nu
vind ik de woorden die ik in die dagen schreef terug op een memostick.
Vandaag zijn
er geen massas woorden meer die me bestormen lijk de golven de rotsen toen.
Maar in gedachten is de zee nog altijd de grote levende en voel ik me nog
steeds opgenomen in de oneindigheid van lucht en licht en water, met een zin
die opduikt, een simpele versregel van Ruusbroeck:
Alle dinghe sin
mi
te inghe
ic
ben so wid,.
En keer
ik terug naar die idee van Ruusbroeck die, toen hij dit schreef, ic ben so wid, een visie moet hebben
gehad van het totale van het Universum, het totale van het zichtbare als van
het onzichtbare moet hebben gehad.
En nu,
wat is er nodig, opdat ik, schrijvend over zee en luchten, over golf en
beweging, over licht met water gemengd dat zilver is, dat gouden is - het licht
dat God is zegt Lorca - opdat ik opgenomen worde in dit licht, zoals een
lustrum geleden, om te denken en te voelen, als was het maar een fractie lang,
dat het Universum meer onzichtbaar is dan zichtbaar, meer geest is dan materie.
En wat die geest is raden we, maar schrijven het niet.
|