Au fond, je ne crois à rien sinon peut-être à cette existence poétique, je nai aucun message à diffuser, jai soif dillumination, ma seule obsession est délaborer lobjet rond et compact arraché par ma littérature aux ténèbres et à la mélancolie, objet résistant qui ensuite éclôt dans la substance du temps et la conscience du lecteur, comme la fleur en papier japonaise qui se déploie merveilleusement dans leau. (Paul Nizon)
Ik begrijp mijn broer Georges als hij me zegt, na mijn Blog van 24 september, dat ik een rusteloze persoon ben, en ik moet hem gelijk geven. Wat het meest op valt is dat het niet strookt met mijn ouderdom. Dat ik, zoals vader zegde, mijn spade zou moeten af kuisen en wegzetten. De jacht om te presteren, in wat ook, is niet meer voor mij. Je nai plus droit au chapitre, mijn tijd is voorbij, is op.
Maar, het is zo verduiveld moeilijk dit te aanvaarden zodat ik nog actiever ben dan vroeger. Dit is dan mijn rusteloosheid: mijn tijd is niet op maar ik heb geen tijd meer te verliezen.
Ik herinner me een voormiddag in Crans-Montana waar een van mijn dochters woont ik heb er vier - het was begin lente. Ik zat op een terras en dronk een koffie of een wijn misschien en waar ik zat ben ik beginnen schrijven in mijn dagboek dat ik altijd bij mij draag. De woorden kwamen zonder ophouden, ze vloeiden uit mijn hand, uit mijn pen, uit mijn geest, uit de beweging van licht en schaduw, uit de beweging van de mensen en de autos op de weg voor mij. En ik schreef maar. Ik herinner me met welk gemak de woorden op mij af kwamen gestormd. Paginas vol.
Heb die tekst nooit meer herlezen, zou hem nog kunnen terugvinden mits enkele opzoekingen te doen. Maar wat ik toen geschreven heb is zonder belang nu. Het is het gevoel dat ik toen kende dat van belang is.
Ik weet enkel dat er een enorme rust was in mij. Dat ik me goed voelde, een grote dag op een grote plaats, in een wereld zonder obstakels.
Vooral dit, een leven zonder obstakels. Ik geloof dat ik dergelijke ogenblikken niet meer gekend heb sindsdien, behalve in hetzelfde jaar, tijdens mijn verblijf in la Chambre des Preux in die archi-oude chalet in Grimentz, schrijvend aan die verweerde tafel, gemerkt met het jaartal 1699 in het blad geciseleerd.
IK was toen echter even rusteloos wat het schrijven betrof. Begrijpelijk dat ik het gebleven ben, begrijpelijk dat ik anders niets kan dan schrijven, hoe dikwijls heb ik dit nu nog niet verkondigd.
Mijn rusteloosheid is mijn leven. Er zijn er heel wat in mijn geval. Nu ook, het is 23.30, ik denk dat er nog heel wat dakvensters verlicht zijn op dit ogenblik.
En ook ik,
arraché par ma littérature aux ténèbres et à la mélancolie, objet résistant qui ensuite éclôt dans la substance du temps et la conscience du lecteur, comme la fleur en papier japonaise qui se déploie merveilleusement dans leau.
Ook mijn woorden die zich ontplooien in de geest van mijn lezer zoals een bloem in Japans papier zich wonderbaarlijk ontplooit in het water.
7
|