Alle rechten voorbehouden Een variant van deze blog is te vinden op seniorennet op het volgende adres: http://blog.seniorennet.be/tisallemaiet/
02-01-2010
Evolutie, (evolutie)theorie en 'adaequatio rei et intellectus'
Evolutie, (evolutie)theorie en 'adaequatio rei et intellectus'.
Evolutie of Intelligent Design? Zijn de levende wezens geëvolueerd doordat ze zich voortdurend diversifiëerden, waarna dan de minst aangepasten of de zwaksten weggeselecteerd werden terwijl de best aangepasten of de sterksten telkens overbleven, of heeft een verstandige Schepper onmiddellijk elke soort volledig afgewerkt ontworpen?
Dat deze vraag ons meteen op het verkeerde been zet, wordt duidelijk als men in acht neemt dat intelligent handelen of nadenken in feite hetzelfde is als anticiperen op diversificatie en selectie.
Bij diversificatie en selectie moeten voortdurend individuen opgeofferd worden. Maar bij anticipatie zijn die risico's nemende individuen vervangen door gedachtenexperimenten, en zo blijft het (adequaat) denkende individu zelf gespaard.
Gesteld dat de Schepper zou nadenken over hoe zijn schepselen in deze wereld te construeren, dan zou hij pas volmaakt kunnen anticiperen op diversificatie en selectie, door deze natuurlijke processen ook effectief plaats te laten grijpen. Of hij dit dan zou laten gebeuren binnenin zijn hoofd, ofwel in de natuur zelf, zou dan nog weinig verschil uitmaken met betrekking tot het resultaat. Precies zoals het per slot van rekening ook irrelevant is om te kunnen stellen of ons bestaan al dan niet door God wordt gedroomd.
(J.B., 02.01.2010)
26-12-2009
De dingen naar zijn hand zetten
De dingen naar zijn hand zetten
De feiten zijn één zaak, de perceptie ervan is een andere zaak, maar een derde en niet minder reële zaak is het naar zijn hand zetten van de dingen. Die laatste twee kunnen zelfs maken dat de feiten zelf er echt niet meer toe doen.
Een van de meest actuele voorbeelden van die welhaast paradoxale ontwikkelingen der dingen is de manier waarop machthebbers in een mum van tijd de ganse heisa rond het milieu naar hun pijpen hebben laten dansen. Ja, zij die in dit scenario eerst aangevallen werden, wisten de 'agressor' niet alleen te ontwapenen maar tegelijk maakten zij hem belachelijk door in het offensief te gaan met exact die wapens waarmee zij eerst zelf werden bestreden.
Wie herinnert zich niet 1984 met de ramp te Tsjernobyl die eigenlijk de door alle milieuactivisten onverhoopte druppel was die de emmer deed overlopen en die de voorstanders van de zo gevaarlijke en op lange termijn fataal alle leven vergiftigende atoomenergie eindelijk zou doen inbinden? Edoch, anno 2009, amper vijfentwintig jaar later, worden met een gigantisch enthousiasme bij ons te lande maar ook elders in de wereld, kerncentrales heropgestart, en de wegbereiders daartoe blijken nu niemand minder te zijn geweest dan de milieuactivisten zelf met hun jarenlange bewustmakingscampagnes inzake het broeikaseffect.
Fossiele brandstoffen doen het koolstofdioxidegehalte in de dampkring stijgen, die aldus verandert in een serre, met de gevreesde opwarming van de aarde tot gevolg, zo legden de milieumensen het ons uit. Het antwoord van de aandeelhouders van de kerncentrales luidde onverwijld: Precies! En alleen kernenergie kan ons nog redden! En prompt ziet men nu alom reclame in de media en in 't straatbeeld van de 'schone' energie die trein en tram doet rijden; geen woord meer over de tijdbom van de zoutmijnen, al overvol met nu reeds lekkende vaten hoogradioactief afval. Of zijn dat dan kerstcadeautjes aan het adres van onze kleinkinderen?
Het was eigenlijk al te vrezen van zodra de vos de passie begon te preken: een gewezen presidentskandidaat ging prompt de milieutoer op om iedereen te waarschuwen voor de opwarming van de aarde. Hoe kan die man nu geloven wat hij zelf vertelt, zo klonk alras menige kritische stem, als zijn persoonlijk energieverbruik het twintigvoudige bedraagt van dat van de doorsnee Amerikaan en het duizendvoudige van dat van de Indiër!?
Edoch niet alleen de beleggers in kerncentrales konden hier bij nader toezien garen gaan bij spinnen: het mislukken van de milieutop in Kopenhagen, in december 2009, uitgerekend door het protest van de Chinezen tegen de voorgestelde inspanningen, laat de vraag niet langer zwijgen of die zogenaamde maatregelen, die in feite milieuwetten zijn met een niet onaardige impact op de ganse economie, geen verkapte remmen zijn op de nu immers terecht gevreesde want gigantische ontwikkeling van de Aziatische derde wereld welke het Westen nu reeds onder de voet loopt. Men weet toch wel dat de Chinese werkman vrolijk rondkomt met amper een paar euro per dag, terwijl de westerse fabrieksarbeider staakt als hij voor 't zelfde werk het tien- of twintigvoudige niet krijgt. En de tijd dat de fabrieken om die reden konden verhuizen naar ontwikkelingsgebieden is stilaan voorbij; men wist in 't Westen immers goed genoeg dat dit niet kon blijven duren en dat China en ook India in 't spoor van hun verkapte satellietstaat Japan zouden gaan lopen, die met perfecte namaak aantoonde onze meerdere te zijn. Kapen oosterlingen immers niet de grote prijzen weg op bijvoorbeeld vooraanstaande westerse muziekconcours terwijl, omgekeerd, westerlingen de muziek van 't Oosten niet begrijpen kunnen?
Of is het achterdocht vanwege al wie dat beweren? Zijn het dan kwatongen die het gerucht verspreiden dat de vernietigers van moeder aarde, de milieucritici met hun koolstofdioxide- en opwarmingsitems als een inmiddels beresterk geworden trekpaard voor de o zo giftige wagen van de kernenergie spannen? En dat zij dan meteen ook maar dat paard inzetten om gans Azië een rad voor de ogen te draaien en moreel tot stilstand te dwingen? Een feit is dat de nog steeds niet geluwde ruzie in Kopenhagen draaide om exact die kwestie: het Westen wil dat China minder uitstoot, ook al is die uitstoot veel geringer dan de westerse. China daarentegen wil eerst op het welvaartspeil van 't Westen komen vooraleer het de broeksriem aanhaalt. Het probleem is alleen dit: als alle Chinezen plus alle Indiërs een autootje voor de deur zullen hebben staan, dan zullen zij en wij gezamenlijk stikken. Dus moeten wij hier weer àchteruit!
Mensen een rad voor de ogen draaien om hen moreel tot stilstand te dwingen op het ogenblik dat men dit niet langer met geweld kan doen: dat is een kunst waarin ook de religies bijzonder ervaren zijn. "Vriendschap met de wereld is vijandschap jegens God", zo evangeliseerde de maatschappijcriticus die Jezus Christus heette. Maar hij was nog niet goed en wel vermoord, verrezen en ten hemel opgenomen, of reeds werd het christendom aan het Romeinse Rijk verkocht en kreeg deze eens zo linkse beweging het statuut van officiële staatsgodsdienst.
Een instrument in de handen van de wereldse macht is trouwens de islam onverkapt middels haar sharia die het maatschappelijke leven geheel regelt. En ook het boeddhisme en het hindoeïsme werken systeembestendigend en handhaven sociaal onrecht met hun geloof in karma en reïncarnatie: in het geloof dat elkeen in exact die situatie terecht komt welke hij ook heeft verdiend, terwijl men zich niet verbeteren kan tenzij door zelf zijn zonden uit te boeten, vindt men alras een goede reden om de armen over te laten aan hun lot - hun straf - en zich te vergenoegen in de eigen weelde die dan immers de betekenis van de welverdiende beloning heeft.
Tenslotte, waar de religies falen omdat inzake deze systemen heel wat mensen op den duur de schellen van de ogen zijn gaan vallen - heel gewoon omdat mensen vandaag wat langer leven dan in het industriële tijdperk -, neemt een gedeelte van de zogenaamde wetenschap het van de godsdienst over, dit keer niet langer zwaaiend met de hemel en de hel, doch met de vooruitgang welke contrasteren moet met 's mensen leed. In de toekomst zal het allemaal beter zijn - zo aapt de wetenschap nu de religie na: niet de toekomst in de hemel, maar wel deze hier op aarde. Edoch, men hoeft niet eens zo slim te zijn om direct te verstaan dat als die toekomst maar ver genoeg ligt hier vandaan, het dan nog bitter weinig uitmaakt of zij dan de hemel aangaat dan wel de wereld, aangezien zij in dat geval alle twee even fictief blijken te zijn.
Van de regen kan men een reden maken om binnen te blijven, maar voor hetzelfde geld verplicht de regen ons om naar buiten te gaan dansen, en ook met de zon kan men twee kanten op, als men het feit maar naar zijn hand kan zetten. Zo kunnen feiten op zichzelf ons op den duur helemaal niets meer vertellen omdat tussen onze reine zintuigen en de gebeurtenissen in, door allerlei handige mensenbeheersers, argumenten werden geplaatst die interpreteren, doen concluderen en uiteindelijk dwingen in een welbepaald gareel. En het is geen sinecure meer om daaruit nog te ontsnappen; wie dat vandaag nog wagen, worden vaak gewoon als 'teugelloos' beschouwd; terecht, uiteraard, maar ook connotaties zitten in allerlei garelen gevangen; ook connotaties heeft men op de een of andere manier wel naar zijn hand gezet...
J.B., 26 december 2009
25-12-2009
Kenosis
Kenosis
Volgens de woordenboeken is kenosis een theologisch begrip dat teruggaat naar het Grieks en dat zoveel betekent als: leegmaking van zichzelf, afstand doen van het zelf. De incarnatie of de menswording van God, zou volgen uit Gods afstandname van zichzelf, waardoor Hij dan volledig aan de mens gelijk zou worden, behalve in de zonde.
Maar er is ook een omgekeerde kenosis: tegenover de menswording van God, staat namelijk de Godwording van de mens, meer bepaald door zijn kenosis of zelfverloochening. De mens geeft dan de eigen wil op om de wil van God te doen: hij wordt een instrument in goddelijke handen. Bij uitstek de priester is zo'n goddelijk instrument, meer bepaald waar hij de sacramenten toedient, want in het sacrament handelt hij niet langer zelf, maar Christus handelt dan door hem: de priester handelt in Gods naam.
De kenosis in de hier eerst genoemde zin, is een bijzonder moeilijk begrip en ons inziens kunnen wij daar met onze vleselijke hersentjes niet bij: God werd mens om als onschuldig lam te worden geofferd, zodat de menselijke schuld aan God zelf zodoende kon worden vereffend. Wie immers is bij machte om te verklaren waarom God, bij wie wij in het krijt staan wegens fouten van onze verre voorouders, zou zweren bij het wraakprincipe, als immers zijn geïncarneerde persoon - God de Zoon - het verving door de vergeving? (*)
De kenosis in de betekenis van de menselijke zelfverloochening, blijkt al even lastig. Het opgeven van de eigen wil om die van God te doen, volgt namelijk uit de navolging van Christus, die nota bene als eerste de eigen menselijke wil opzij zette om de wil van de Vader te volbrengen. Maar Christus kon dit op zijn beurt pas doen nadat de Vader zelf Hem dat had voorgedaan: de Vader heeft namelijk eerst afstand moeten doen van zijn eigen goddelijkheid om Zoon - mens - te kunnen worden.
Alles op een rijtje blijkt de geschiedenis vreemd verlopen. God schiep de mens naar zijn beeld en gelijkenis, met een vrije wil. Maar klaarblijkelijk wilde de mens wat God niét wilde, terwijl er slechts één goddelijke wil kan zijn, en zo vernietigde hij zichzelf: hij werd sterfelijk. Een herstel was zonder Gods hulp onmogelijk en dus gaf God zijn goddelijkheid op, werd mens en bracht dan zijn menselijke wil in overeenstemming met die van de Vader. Die bestond er vooreerst in dat de Zoon boete deed in onze plaats. Vervolgens gebood Hij de mens - de mensheid - om Hem daarin na te volgen.
Kenosis
of het afstand doen van het eigen zelf: het is en blijft een mysterieuze zaak. Vooreerst omdat zij spontaan aan de slavernij herinnert. Slavernij volgt immers uit het niet langer voltrekken van de eigen wil en het onderworpen zijn aan de wil van een ander, wiens bezit men is en door wie men bevolen wordt. Het verschil tussen de kenosis en de lijfeigenschap is dat wie de goddelijke wil voltrekken, dit vrijwillig doen, terwijl slaven onvrijwillig van de eigen wil beroofd zijn.
Het is alweer niet makkelijk te verstaan, want hoe kan men dan vrijwillig de eigen vrije wil onderwerpen aan die van een ander - in dit geval God? Kan iemand wel geheel vrijwillig afstand doen van zijn eigen wil?
Waarschijnlijk is dit mogelijk, maar dan wel pas op voorwaarde dat men a priori het bezít is van die ander. En dat houdt in dat iemands zogenaamde "eigen wil" in feite niét de zijne is. In wat andere bewoordingen moet men dan zeggen dat God beter weet dan de mens zelf, wat goed voor hem is. Is de mens immers niet een schepsel van God?
Het jammere van de ganse zaak lijkt ons de kwestie of die goddelijke wil, welke in een aantal wetten aan ons zou zijn gegeven, ook wérkelijk de wil van God is. Te meer aangezien religies, zoals bij uitstek het katholicisme, vaak samenwerken met wereldse machten terwijl, anderzijds, Christus zelf zegt dat vriendschap met de wereld, vijandschap is jegens God.
De vraag die roet in 't eten gooit, luidt dus of wij niet onszelf bedriegen als wij ons onderwerpen aan wetten waarvan wij niet zeker weten of die wel van God zelf afkomstig zijn. Het lijkt er sterk op dat wij, mensen, daar wij tenslotte kuddedieren zijn, ons verlangen te onderwerpen aan het gezag van een leider terwijl er, anderzijds, ook een daaraan tegengestelde impuls leeft, die namelijk aanzet tot zelfstandigheid en redelijkheid. Als wij onszelf met vermeend goddelijke wetten bedrogen, dan werden wij op onze beurt bedrogen door wie die wetten uitvaardigden onder het voorwendsel dat zij van goddelijke oorsprong waren. Tenminste dit kon men hier dan tegenover stellen, dat ook onze rede een goddelijke gift is, en dat wij haar moeten laten spreken, zeker als wat zij gebiedt, strijdig lijkt met wetgevingen die derden toeschrijven aan God of aan de goden.
Kerstmis is het feest van de incarnatie, die de goddelijke kenosis is: God hangt zijn goddelijkheid als het ware aan de haak, en wordt mens onder ons, om ons de weg terug te tonen via een kenosis die onze menselijke wil aan die van God gelijk moet maken. Het begrip is duizelingwekkend, de theologie die eraan vast hangt is - andermaal - klaarblijkelijk niet voor onze vlezige hersentjes bestemd, en daarom ook vieren wij dit feest niet met onze neuzen in de boeken. Wij braden daarentegen gewoon een grote kalkoen totdat ie een bruin korstje krijgt, we vullen hem op met gehakt en met allerlei pasteitjes, en dan eten wij hem gezamenlijk op terwijl we lachen met Comedy Capers op TV.
***
Niettemin kunnen wie het verkiezen om alsnog met de neuzen in de boeken te duikelen, zich troosten met het feit dat het geloof een gave is, en men derhalve bezwaarlijk als schuldig kan worden beschouwd als men die gave mist. Snijdt het geloof dan redelijk gezien geen hout: ongeloof en rede doen dat evenmin, zoals trouwens de beroemde fabel over Augustinus het ons leert. Wandelend aan het strand, ziet de heilige een kind druk met een schelpje in de weer om alle zeewater over te hevelen in een kuiltje. Als Augustinus opmerkt dat dit niet kan lukken aangezien de zee te groot is voor dat kleine kuiltje, zegt het kind dat wat de theoloog doet, eender is: de waarheden immers over wereld, hemel en hel zijn veel te groot om in zijn kleine hoofd te passen.
Ook het ongeloof is een geloof, voor geen van beide bestaan argumenten, alleen de twijfel blijft. Al gaat de dichter nog een stapje verder waar hij verst (**):
Het leven vlood en d'as blijft in onz' handen. (***)
Waarmee gezegd is dat niet zozeer de twijfel zeker is, maar wel de as: de zekerheid van al wat wàs en niet meer is. Hoeveel keren verschrikkelijker is immers niet het "niet meer zijn" dan het "niet zijn"? Derhalve is de mens zonder een redder, een Messias die het eeuwig leven schenkt, zeer zeker voorgoed verloren. En kijk nu wat een andere dichterziel, in gesprek met God, zelfzeker schrijft:
Daar zoudt Ge mij, mijn leven,
Wat ge mij éens gaaft dadelijk nogmaals geven. (****)
Want men kan weliswaar sceptisch staan tegenover de verrijzenis - het tweede leven - edoch: is 't leven dat wij heden leven dan minder mysterieus? Waar immers blijft de redelijke grond om 't ene aan te nemen en tegelijk het andere te verwerpen?
***
Maar keren we nu terug naar het begrip kenosis en beperken wij ons hier tot de tweede betekenis, daar de eerste ons petje sowieso te boven gaat. Als nu, zoals eerder gezegd, de kenosis in de tweede betekenis, de menselijke zelfverloochening is met het oog op de vereniging met God, dan kan zij zich in de mens pas voltrekken als hij zijn wil verenigt met de wil van God, en daartoe dient hij uiteraard Jezus Christus na te volgen die de mensgeworden God is, omdat er geen discrepantie kan zijn tussen de (volgzame) wil en de (volgzame) daad. Waar immers de wil niet tot de daad leidt, kan er geen sprake zijn van de wil maar dan is er een wens in het geding; de wil onderscheidt zich namelijk van de wens doordat de eerste zich onderwerpt aan de wetten waaraan ook de ganse mens onderworpen is, terwijl de tweede zich aan die realiteit onttrekt. Maar voor zijn 'droom' betaalt de wens dan ook de zware prijs van zijn eigen werkelijkheidsgehalte: een wens heeft geen waarde, geen gewicht; hij kost immers niets, is geheel vrijblijvend en miskent de noodzaak van het getuigenis. Dit zeer in tegenstelling tot de waarheid, waarvan de kracht immers door het getuigenis wordt gemeten. Giordano Bruno werd levend verbrand omdat hij liever zijn leven prijsgaf dan de waarheid, die in dit geval inhield dat de aarde rond de zon draait in plaats van andersom; Bruno stond met zijn leven borg voor de waarheid omdat hij besefte dat er buiten de waarheid geen (waarachtig) leven mogelijk is. In deze wereld verkeert de mens voortdurend in de verleiding om met anderen samen te zweren tegen de waarheid en om dan uit dat complot gezamenlijk persoonlijk 'voordeel' te halen. Uiteraard voor zolang dat kan duren, want leugens hebben geen ander fundament dan dat van de samenzwering, en eenmaal de samenzweerders hebben opgehouden te bestaan, ontbinden uiteraard ook hun luchtkastelen en dan rest alleen nog de waarheid die immers geen mensen nodig heeft om zichzelf te kunnen zijn.
Van kenosis kan voor een mens pas sprake zijn als hij de wil van God voltrekt, wat zoals gezegd ook inhoudt dat hij Gods wil doet of Christus navolgt. Er is namelijk geen wil naast de daadwerkelijkheid, zoals ook goede intenties louter schijn zijn als zij de consequenties van de daad negeren, omdat men niet iets goed bedoelen kan los van de harde realiteit. Daarmee is ook het raadsel van de wil volkomen opgelost, of dan toch voldoende opgelost in functie van wat wij daarmee uiteindelijk allemaal kunnen of moeten aanvangen: willen is doen, en waar iemand zegt dat hij wil lopen, terwijl hij het kan, maar hij blijft zitten, moet men besluiten dat hij liegt. Hij wil dat immers niét, en het bewijs van zijn onwil is het feit dat hij het niet doét. Wie gelijk aan God wil worden, die moet handelen zoals God.
Kenosis
is dan nog louter navolging; meer bepaald is het de navolging van Christus. Edoch, het navolgen onderscheidt zich grondig van het na-apen: het laatste betreft het nadoen van uiterlijke gebaren, het eerste betreft het nadoen van innerlijke gebaren. Geen sinecure, zoals onmiddellijk zal blijken.
Het na-apen is het nadoen van gebaren. Zo kan men iemand nadoen die in de handen klapt, evenwel zonder te participeren aan de extase welke dat gebaar teweegbrengt. Men kan zijn lach maken, krokodillentranen wenen, aandacht of eender welke geestesgesteldheid veinzen of doen alsof, wat wil zeggen: doen alsof men ook meende wat men deed. Bij het na-apen meent men immers niet wat men doet, men heeft het gebaar van zijn motief ontkoppeld.
Oppervlakkig gezien zou men wel eens in de verleiding kunnen komen om te gaan besluiten dat ook acteurs of toneelspelers dit doen: uiterlijke gebaren na-apen zonder daarbij ook maar iets te voelen. Niets is echter minder waar dan dat. De leugen die goede acteurs verkopen, zit namelijk een niveau dieper dan deze die zich op het loutere na-apen verlaat. Goede acteurs apen niet de gebaren na, maar de gevoelens, waaruit gebaren dan spontaan opwellen, zodat toeschouwers niet langer merken dat het spel niet wordt gemeend. En wellicht zijn ze daarvoor in de leer gegaan bij de 'goede bedriegers', van wie gezegd wordt dat ze met de gevoelens van anderen spelen, precies door deze na te bootsen. Ze leven zich in gevoelsmatig in de wereld van een ander in en dat spel houden ze vol totdat ze hun slag thuis kunnen halen. Pas dan blijkt dat hun gevoelens nooit gemeend waren: zij waren slechts een spel dat zich voor werkelijkheid uitgaf. En op die manier verspelen bedriegers letterlijk hun ganse leven.
Dit slechts om duidelijk te maken dat ook inzake de kenosis, de nabootsing van de gevoelens die aan bepaalde daden ten grondslag liggen, helemaal niet volstaat om over zelfverloochening te kunnen spreken. In tegendeel vormen gevoelens daar gebeurlijk zelfs een hinderpaal en is het plichtmatige handelen op louter redelijke gronden vaak verkieslijker. Talloos immers zijn de voorbeelden van lieden met 'vrome' gevoelens, die er tegelijk wonderwel in slagen om het eigen overvloedige bezit op te potten, aldus het christelijke gebod weerstrevend, eerst zijn bezit te verkopen en de opbrengst uit te delen aan de armen, vooraleer Hem ook maar te kùnnen volgen. Even talrijk zijn zij wellicht als al diegenen die verliefde gevoelens verwisselen met de liefde zelf.
***
Edoch, tot welk een allereigenaardigste conclusie leiden deze bevindingen ons nu, want als de navolging van Christus oprecht moet zijn om ook écht te kunnen zijn, en als zij niet een louter na-apen mag zijn, dan is het duidelijk dat wij eerst Christus zelf zouden moeten zijn teneinde Hem écht te kunnen navolgen, en dat is ongetwijfeld een volstrekte absurditeit! Teneinde de mogelijkheid van de kenosis niet als a priori onmogelijk te moeten bestempelen, rest ons bijgevolg alleen nog aan te nemen dat nabootsing zou kunnen worden beschouwd als een efficiënt middel om als het ware van de schil af door te dringen tot de kern, en om het aldus als mogelijk te beschouwen dat men zich, achtereenvolgens, iemands uiterlijke gebaren eigen maakt - namelijk door het na-apen ervan - en dan zijn innerlijke gebaren of zijn gevoelens, en aldus tenslotte ook zijn wezen zelf.
Wat betreft de eerste stap, welke inhoudt dat men zich via de nabootsing van uiterlijke gebaren ook van innerlijke gevoelens eigen maakt, moet worden toegegeven dat niet alleen in toneelscholen maar ook in de hedendaagse filosofie én pedagogie deze stelling heel wat steun vindt. Jonge kinderen dringen immers niet tot de psyche van hun moeder en van anderen door, tenzij via het nadoen van gebaren en meer specifiek ook van mimiek, en zij kaatsen dan de bal terug door op hun beurt innerlijke gevoelens kenbaar te maken middels allerlei lichaamsbewegingen en gelaatsuitdrukkingen die wel universeel lijken en die dus waarschijnlijk ook ingeboren zijn, net zoals ons taalvermogen dat is.
Blijkt dat wij via het uiterlijke innerlijk verbonden zijn én dat dit uiterlijke feitelijk uit het innerlijke afkomstig is, zodat het maken van ook maar enig onderscheid tussen uiterlijk en innerlijk geheel onwettig is. Uiterlijke bewegingen zijn een echo van innerlijke bewegingen, maar ook andersom hebben uiterlijke bewegingen een weerslag op het innerlijke reilen en zeilen van de ziel. De vraag of onze uiterlijke bedrijvigheid in functie van het innerlijke staat, ofwel of onze ziel, die onze innerlijke activiteit is, slechts een onderbouw is van alles wat zich naar buiten toe manifesteert, is dan wellicht zeer onterecht: het innerlijke onderscheidt zich slechts schijnbaar van het uiterlijke en het doet dat op louter conventionele gronden; een barrière tussen die twee is louter artificieel; zowel het ene als het andere zijn niets dan gebeurtenissen en activiteiten waarover wij soms iets te zeggen hebben maar even dikwijls hebben zij hun zegje over ons. Kenosis of navolging door zelfverloochening kan dan niet veel anders meer betekenen dan op de een of andere manier - de duivel mag weten hoe - belanden in de invloedssfeer van hetzij een Goede Herder, die ons dan boven onszelf verheft, hetzij een totalitarist, die allen en alles alleen maar wenst op te slorpen.
J.B., 23-28 december 2009
Noten:
(*) Geef ons dan maar pater Schillebeeckx, over wie G. de Vries in een artikel n.a.v. het overlijden van de theoloog, de kerkhistoricus Jacobs citeert: "
(**) "Verst", van het werkwoord "verzen", afgeleid van "verzinnen".
(***) Felix Timmermans, Adagio, 1945-'46.
(****) San Juan de la Cruz, Geestelijk Hooglied, Carmelitana Gent, 1980, strofe 37.
16-12-2009
Overbevolking?
Overbevolking?
Het milieu gaat om zeep, zo wordt gezegd, en niemand kan daar nu nog omheen want Antarctica gaat aan diggelen en als in een wraak der natuur stevenen gigantische ijsbergen gelijk nooit geziene Titanics op onze schepen af. De Noordpool smelt weg, de zeehonden verdrinken, de golfstroom valt stil en in Noord-West Europa staat een ijstijd voor de deur. Tegelijk is onze flinterdunne dampkring, van koolstofdioxide oververzadigd, een broeikas geworden en ingevolge de opwarming van de aarde verdampen zeeën vol water in luchten die aldus worden bezwangerd van een nieuwe zondvloed. Een van de grote boosdoeners zou volgens sommigen de overbevolking zijn.
In 1798, lang voor het poolijs aan het smelten ging, voorspelde de Britse predikant en econoom, Thomas Robert Malthus (1766-1834), dat de lineair toenemende voedselproductie alras achterloopt op de exponentieel toenemende bevolkingsdruk, en dit uiteraard met massale sterfte door hongersnood tot gevolg. Malthus stelt als oplossing voor dat armen verhinderd zouden worden om nog kinderen te krijgen.
In zijn boek getiteld
An Essay on the Principle of Population, schrijft hij: "Het is noodzakelijk dat men alle kinderen doet verdwijnen welke geboren worden bovenop het bevolkingsaantal dat gevoed kan worden, en dit moet men doen zolang als de overlijdens voor hen geen plaats hebben gemaakt." (1)
Kort daarop pleitten Malthus' volgelingen (de zogenaamde neomalthusianisten) voor anticonceptie en legden zij de grondslag voor een door de overheden gesubsidieerde en op geboortebeperking gerichte, nieuwe sexuele moraal die niet langer steunt op de religie en die, naast een strijd tegen de strafbaarheid van abortus en van buitenhuwelijkse betrekkingen, ook de eugenetica voorstaat en, meer bepaald, de rasverbetering middels het opleggen van Malthus' 'baringsverbod' voor de 'proletariërs' avant-la-lettre. Dit begrip dat de armsten omschrijft die slechts hun 'proles' of hun kroost bezitten, was nog niet geboren, toen reeds een begrip nodig was ter benoeming van hen die op de koop toe kinderloos moesten blijven. Malthus zijn pleidooi gaat zelfs in de richting van het ontzeggen van medische hulp aan deze armen, zodat de natuur beter haar werk kon doen, meer bepaald: selecteren. Dat begrip stond centraal in het werk van Darwin, die een drietal jaren voor Malthus' dood van wal stak met zijn Beagle.
Malthus voorzag de naar hem genoemde catastrofe al in de 19de eeuw, maar hij kon uiteraard niet weten dat na zijn dood de Industriële Revolutie zich echt zou doorzetten, met massaproductie ingevolge de uitvinding en het gebruik van (stoom)machines, waardoor (althans in principe) ineens veel meer mensen gevoed konden worden. Die 'redding' kwam in hoge nood want tijdens Malthus' leven verdubbelde het aantal Europeanen, namelijk van 130 miljoen in 1750 tot 260 miljoen in 1850.
In The Population Bomb van 1968 vergiste ook de beroemde demograaf Paul Ehrlich zich met zijn voorspelling van een catastrofaal voedseltekort met honderden miljoenen doden nog in de zeventiger jaren. Voor 1980 voorspelde hij zelfs een miljard doden en in 1985 zou de wereld op haar grondvesten kraken. De geschiedenis zelf gaf Ehrlich onverwijld ongelijk, maar de man blééf vreemd genoeg een autoriteit inzake demografie: wellicht dankzij een overmaat aan bangeriken onder ons, hangen wij onheilsprofeten aan de lippen. (2)
Volgens de gegevens van de Verenigde Naties, kunnen alle aardbewoners van vandaag makkelijk wonen in de staat Texas. En het wereldbevolkingsaantal zou nog toenemen tot 8 miljard in 2040 om daarna weer af te nemen. (3)
Biedt de nieuwe (onder meer sexuele maar vooral atheïstische) moraal een oplossing aan het probleem van de wereldbevolkingsdruk en zo ook aan het prangende milieuprobleem dat de wereld gijzelt, of hoeft er helemaal niets te worden opgelost en is het al dan niet vermeende populatie- en/of milieuprobleem slechts een alibi voor de ontkerstening van de wereld - als het van sommigen afhangt... door de duivel zelf?
Het paradoxale van het hele geschil ligt wellicht hierin dat de nu onderling strijdende religieuze seksuele ethiek enerzijds, en de seksuele ontvolkingsmoraal anderzijds, hetzelfde doel hebben: hygiëne, gezondheid en dus overleving van het individu maar vooral ook van de soort. Zoals het woord zelf het zegt, streeft de kuisheidsethiek de zuiverheid na, ook en vooral in de meest letterlijke betekenis van 'onbesmetheid'. Steriliteit valt dan als het ware samen met heiligheid en wie besmet worden met ziektekiemen, gaan ijlen: over hen werd niet gezegd dat microben in hen huisden maar wel boze geesten. Kuisheid - ook in de letterlijke betekenis - vergde zelfbeheersing en huwelijkstrouw en onder meer via haar kon de bevolkingsdruk als het ware van bovenaf worden (bij)gestuurd, al was ook het huwelijk op zich reeds een krachtig middel in functie van datzelfde doel, bijvoorbeeld via gezinsplanning en financiering. Het stichten en uitbreiden van gezinnen werd aangemoedigd in het kader van de versterking van het volk.
Nu de wereld klein geworden is en de volkeren als het ware door de mensheid zelf worden onttroond, geloven sommigen - terecht of ten onrechte - dat de mensheid bedreigd wordt door overbevolking, en ook zij grijpen naar de moraal als een probaat middel om vat te krijgen op de bevolkingsdruk. Edoch, waar het ideaal van de grote gezinnen vervangen wordt door dat van de geboortebeperking, is ook de moraal aan een vernieuwing toe en, naast de propaganda voor anticonceptiva, tracht men van hogerhand abortus en euthanasie van een verschrikkelijk taboe om te buigen naar bijna een 'must'. Het is nu reeds 'not done' om een gehandicapt kind te laten geboren worden en straks worden hoogbejaarden met de vinger gewezen, als waren zij schuldig aan het zich toeëigenen van al te veel levenstijd op de kap van de rest van de maatschappij. Euthanasie gaat 'zelfbeschikking' heten en abortus 'geboorteregeling'. Zij worden gekoppeld aan de zogenaamde nieuwe 'eugenetica' die we nog kennen uit das Dritte Reich en die hand in hand gaat met de hoogmoed welke altijd aan de val vooraf gaat.
In de nieuwe moraal, meer bepaald in de seksuele ethiek, wordt nu de zogenaamde 'sex' - in de betekenis van het gebruik van de genitale lusten - ontkoppeld van de 'voortplanting', en wel omdat men de mening is toegedaan dat de voortplanting vandaag niet langer in functie van de overleving staat, doch daarentegen de grootste bedreiging vormt voor het soortbehoud. De ontkoppeling in kwestie is niet uniek en kan bijvoorbeeld vergeleken worden met de opsplitsing van de vroegere jacht in, enerzijds, de voor de gezondheid noodzakelijke beweging en, anderzijds, de hedendaagse, vaak sedentaire arbeid. Ingevolge de vertechnisering van de maatschappij, ontstaat meer zittend werk, maar ons biologisch organisme blijft ten achter op de vooruitgang met een primitieve bewegingsbehoefte waaraan dan wordt tegemoet gekomen via de sport. Men kan het volk zijn beweging niet ongestraft ontnemen want dan ontstaan allerlei zogenaamde beschavingsziekten zoals hoge bloeddruk, zwaarlijvigheid, hartinfarct en kanker. Analoog kan men het volk niet van zijn seksuele activiteit beroven van zodra overbevolking dreigt: men moet deze afsplitsen van de voortplanting omdat zij sowieso het voortbestaan niet langer bevordert doch dwarsboomt. Die situatie is op zijn minst vreemd te noemen, maar indien de overbevolking inderdaad dreigt met een catastrofe, dan is zij eerder realistisch dan vreemd. Sportbeoefening werd ooit door een meerderheid als pervers beschouwd, maar het duurde slechts enkele generaties tot het algemeen inzicht in de zin ervan doorbrak. Hetzelfde zou dan gelden met betrekking tot de veranderde seksuele ethiek. Waar de Kerk zei en nog steeds zegt dat de seksualiteit pas eumoreel is waar zij de procreatie op het oog heeft, moet de procreatieve seksualiteit door de nieuwe moralisten strikt aan banden worden gelegd en wordt tegelijk de recreatieve sex beoefend, bijna zoals de sport van weleer.
Toch is dit "gebruik der lusten", zoals Michel Foucault het noemt in zijn Geschiedenis van de seksualiteit (4), wellicht veel minder pervers dan een andere ontregeling die daarmee samengaat, met name het hardnekkig identificeren van elk nieuw leven met de meest dreigende doodsoorzaak. Waar men het geloof aanhangt dat er al teveel mensen leven, is de nieuwgeborene niet langer het Kerstekind maar veeleer de Satan. Waar mensen geloven te moeten vrezen dat zij door hun naasten onder de voet zullen worden gelopen, zullen zij hun naasten sowieso demoniseren. In de legalisering van abortus voltrekt zich niets anders dan de bestraffing met de dood van de meest weerlozen onder ons voor de schuld van hun bestaan die per definitie nooit bij hen zelf kan liggen aangezien niemand zichzelf verwekken kan.
Een Amerikaans katholiek priester en exorcist oppert in verband met abortus de theorie dat deze slachting der onschuldigen, welke sinds kort massaal over de ganse aardbol wordt verricht, het werk is van demonen die een groot deel van de mensheid in hun bezit hebben genomen. Hij spreekt over rituele slachtingen welke mensenoffers aan de duivel zijn - de duivel hier bijvoorbeeld in de gedaante van het gouden kalf, want heel wat mensen plegen abortus omdat zij het leven van hun kind herleiden tot een stuk van het eigen bezit, hetwelke ze 'wegdoen' als ze het voor zichzelf waardeloos achten. Het is alvast een waarheid als een koe dat bij elke abortus een levend kind wordt gedood nog vooraleer het de baarmoeder verlaten heeft, en indien de vrouw bredere heupen had zodat zij haar zwangerschap niet voortijdig hoefde af te breken - wat nu het geval is bij de mens - dan werden onder de noemer 'abortus', kinderen wellicht gedood tot aan hun eenentwintigste levensmaand in plaats van tot aan hun negende.
In een wereld die steeds meer uitgesproken het bezit wordt van het gouden kalf, moet op den duur niet slechts voor de bestaansmiddelen maar ook voor het bestaan zelf worden betaald en zullen de armsten ook op dit gebied aan het kortste eind gaan trekken. Het wordt geoorloofd om al diegenen te doden die hun verblijf in het rijk van het kalf niet betalen kunnen, en dat recht wordt zelfs een plicht jegens de 'gemeenschap', waaronder moet worden verstaan: de bende der samenzweerders die zich na het verdrijven van de godsdienst, de aarde hebben toegeëigend en zichzelf tot heerser daarover hebben verheven. Zoals Malthus het reeds voorschreef, ruim twee eeuwen geleden, moeten de armen het ontgelden, maar het argument dat Malthus hanteert is bijzonder oneigenlijk: hij gelooft dat steun aan de armen hun aantal alleen maar zal doen toenemen.
Hoe ondoordacht dit argument wel is, wordt duidelijk wanneer men zich rekenschap geeft van het feit dat het de rijken zijn die het milieu uitputten; een relatieve toename van het aantal armen en een inperking van het aantal rijken zou dan uiteraard het milieu in alle opzichten alleen maar ten goede kunnen komen.
Meningen en overtuigingen zijn één zaak, maar een andere zaak zijn de feiten, en één van die feiten is het volgende. De stelling dat er op deze aarde teveel mensen leven, is grondig immoreel omdat wie ze verkondigen, zich impliciet neerleggen bij de gangbare levenswijze van dat gedeelte van de wereldbevolking dat zich te buiten gaat aan een exuberant verbruik van energie en grondstoffen. Eenvoudiger uitgedrukt: in acht genomen het feit dat het energieverbruik en de afvalproductie van Amerikanen het veertigvoudige bedraagt van dat van de Indiase paria's, terwijl het verbruik van bijvoorbeeld 'milieuactivist' Al Gore nog eens het twintigvoudige is van dat van een doorsnee Amerikaan, volstaan amper tien miljoen Al Goortjes om de wereld zogezegd te overbevolken, want hun verbruik zal gelijk zijn aan het huidige verbruik van de ganse huidige wereldbevolking van welhaast zeven miljard mensen. Al Gore's verbruik is het duizendvoudige van dat van een povere Indiër; gesteld dat er op aarde zoveel mensen leefden als er Belgen zijn, maar zij zouden elk zoveel vervuilen als een superrijke, dan was het milieu er met tien miljoen mensen even erg aan toe als nu het geval is. Het is meer dan duidelijk dat niet die tien miljoen mensen maken dat de wereld hen niet meer dragen kan, maar wel hun spilzucht.
Elders hebben wij betoogd dat spilzucht of bovenmatig energieverbruik in wezen een ziekte van het kapitalisme is, net zoals, onder meer, overproductie en de dwang om alsmaar te groeien. Spilzucht is namelijk de ultieme mogelijkheid tot manifestatie van zijn macht, in een systeem waarvan niet de samenwerking maar wel de concurrentie de motor vormt; wie zich in het westen opgewerkt hebben naar de top, die willen daarvoor ook erkend worden, en er rest hen daartoe geen ander middel dan dat zij hun bezit en macht uitstallen, wat door de band slechts ondubbelzinnig zichtbaar wordt in een relatief hoog verbruik. (5) Wie vandaag spreekt van overbevolking en dan de redenering van Malthus volgt, is duidelijk immoreel bezig: hij geeft de voorrang aan een buitensporige levenswijze voor de (schuldige) rijken, boven het bestaansrecht voor de armen - die in de praktijk bovendien kinderen en derhalve onschuldigen zijn. En in dat licht is het zeker niet overdreven wat de hoger genoemde exorcist vertelt, zelfs al was die man waanzinnig: hij stelt namelijk dat in de algemene abortuspraktijk onschuldig leven wordt opgeofferd aan het gouden kalf en dus aan de duivel.
Onze conclusie mag nu duidelijk zijn: de vervuiling en het verbruik moeten naar beneden, en dan kunnen er nog heel wat mensen bij. Maar om dat te bereiken, moet er samengewerkt worden want concurrentie is uit den boze. Daartoe is geen wetenschap nodig of techniek, maar wel een fundamentele wijziging van ethische aard. Het alternatief doemt vandaag reeds voor onze ogen op.
(J.B., 15-16 december 2009)
Noten:
(1) Book IV, Chapter V § 1: Of the Consequences of pursuing the opposite Mode. Oorspronkelijk: "All the children born, beyond what would be required to keep up the population to this level, must necessarily perish, unless room be made for them by the deaths of grown persons". Zie ook:
In twee woorden lijkt de speech van de winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede 2009 een geloofsbelijdenis in de rechtvaardigheid en in de kracht van de menselijke tussenkomst in de geschiedenis. (
"Our actions matter, and can bend history in the direction of justice.") Een weigering van het fatalisme, een ode aan de rede. Maar hoort men dan niet plotseling een valse noot? Het luidt immers ineens dat ook de rede haar grenzen heeft en dat daar het geweld het van haar moet overnemen. ("To say that force is sometimes necessary is not a call to cynicism - it is a recognition of history; the imperfections of man and the limits of reason.") Het gebruik van geweld is namelijk noodzakelijk en zelfs moreel gerechtvaardigd als een land wordt aangevallen en zichzelf dan moet verdedigen. Zo was zonder een militaire tussenkomst Hitler niet te verslaan en sinds W.O.II werden ook afspraken gemaakt om de wereldvrede te bestendigen. En dat is ook goed gelukt, gelooft Obama. Uiteraard vergt elke oorlog offers, maar als we ons vrijheidsideaal niet verdedigen, dan verliezen wij onze vrijheid ook en wat is vrede zonder vrijheid waard? Wie de mensenrechten genieten, die hebben ook de plicht om ze elders te doen naleven: de overtuiging dat alle mensen uiteindelijk hetzelfde willen, namelijk persoonlijke vrijheid en geluk, rechtvaardigt de militaire tussenkomsten ter verdediging daarvan, als zij door regeringen met de voeten worden getreden. Echte vrede vereist dat afspraken en regelgevingen moeten kunnen afgedwongen worden met sancties en zonodig met geweld. Zo is er de noodzaak om de verspreiding van atoomwapens tegen te gaan en ook volkerenmoorden binnenin naties en schendingen van mensenrechten vereisen en rechtvaardigen ingrepen van buitenaf. De afwezigheid van openlijk geweld is nog steeds geen vrede: rechtvaardige vrede vereist vrijheid voor allen en respect voor de mensenrechten. Tenslotte vereist echte vrede ook economische stabiliteit, nodig voor ieders ontwikkeling en geluk. Obama citeert Kant als hij zegt dat elke religie hetzelfde nastreeft, met name de wil om anderen te bejegenen zoals ook wij wilden dat zij ons bejegenden. We zijn onvolmaakt, zo besluit hij, maar we kunnen tenminste naar de perfectie streven: alleen zo ontsnappen we aan het fatalisme en zetten we het verhaal van de menselijke vooruitgang verder.
"Verantwoorde oorlog"
Barack Obama, president van de Verenigde Staten van Amerika, ontvangt op 11 december 2009 te Oslo de Nobelprijs voor de Vrede en bij die gelegenheid verdedigt hij het begrip van de "verantwoorde oorlog" ("the concept of a just war"): een oorlog die màg én moét. Maar is dat geen contradictio in terminis?
Zelfverdediging is gerechtvaardigd, en zo ook oorlog uit zelfverdediging, zo weerklinkt het door de eeuwen, zelfs door de mond van heiligen zoals Thomas Aquinas, de allergrootste katholieke kerkvader. Maar dit doet niets af van het feit dat oorlog geweld is. Geweld is niets anders dan het tot de hoogste wet verheffen van het recht van de sterkste. En voor wie er nog mochten aan twijfelen: het recht van de sterkste is de volstrekte wettelóósheid. De koopwaar van Obama is bijzonder precair maar wat zijn de alternatieven?
Burgers de oorlog insturen
Wanneer vrouw en kind worden bedreigd door een niets ontziende vijand, moet de man niet op de loop gaan, althans niet zonder vrouw en kind. Men kan vluchten voor een vijand zoals men ook vlucht voor een tornado, een aardbeving of een andere naderende natuurramp. Vluchten is geen lafheid voor een kapitein die eerst iedereen in veiligheid brengt en die tot de laatste man aan boord blijft.
Terugvechten is minder verkieslijk dan vluchten van zodra men daarbij datgene risceert dat men, koste wat het wil, tegen de vijand wil beveiligen . In het geval men zich de sterkste weet, rijst de vraag hoevéél sterker men wel is: is men absoluut de sterkste zodat men niemand van zijn manschappen risceert? Of is men slechts sterker in die zin dat men op een eindzege mag hopen met relatief wéinig slachtoffers?
In het eerste geval is het beslist niét gerechtvaardigd om de vijand preventief uit te schakelen want van zelfverdediging kon dan bezwaarlijk sprake zijn. Bij het tot wet worden van het recht op preventieve oorlog, kon geen mens zich ooit nog veilig voelen. En als terugvechten zonder 'offers' onmogelijk is terwijl de vlucht geen optie meer kan zijn, dan kan men beter spreken over 'risico's' dan over 'offers', aangezien 'offer' een term is die veeleer past in het kader van kamikaze of van zelfmoordterreur. Risico's daarentegen kunnen uit het leven niet worden uitgesloten. Zelfs bij het slapen stellen we ons bloot aan gevaren die we hadden kunnen voorkomen indien we maar wakker waren gebleven. Veel prangender is de vraag of wij risico's mogen nemen waarvan niet wijzelf de dupe kunnen zijn, maar derden: onze eigen kinderen, maar gebeurlijk ook de vijand... en zijn kinderen.
De goede herder
In de parabel van de goede herder, vertelde inmiddels tweeduizend jaar geleden Jezus Christus het verhaal van een verloren schaap dat door zijn herder wordt teruggehaald uit de woestenij. De Zoon Gods spreekt van een goede herder omdat die, om amper één van zijn schapen te redden, zijn eigen leven op het spel zet en de rest van de kudde achterlaat.
De zaak is deze, dat de schapen aan de zorg van deze herder werden toevertrouwd en dat hij daarover bijgevolg verantwoording zal moeten kunnen afleggen: over de kudde, maar evenzeer over het lot van élk van de schapen. Wat er met hém gebeurt als hij zich in de woestenij begeeft om een verloren schaap terug te halen, is dan niet langer zijn zaak: dat is de verantwoordelijkheid van zijn opdrachtgever.
Een herder die bij het tellen van zijn schapen merkt dat hij er eentje tekort komt, maar die zich er makkelijk vanaf maakt met het argument dat hij er nog genoeg overhoudt, kan beslist géén goede herder zijn. Immers, als zijn opdrachtgever hem zou vragen waarom hij dat ene verdwaalde schaap niet terug ging halen: wat anders kon hij antwoorden dan dat hij zijn eigen leven niet op het spel wilde zetten voor een schaap? Edoch, in dat antwoord zou hij uiteraard zijn opdrachtgever beledigen, en die zou hem terecht wijzen met de woorden: hoe zou ik u een taak opdragen waarvan ik wist dat ze uw leven in gevaar bracht!? Dan bracht ik immers meteen de kudde in gevaar die ik u had toevertrouwd!
"Bemint uw vijanden!"
Het is beslist niet zo dat Obama zijn schapen de woestenij in stuurt. Veeleer is het omgekeerde waar en wil hij verloren schapen - die weliswaar aan àndere herders toebehoren - in de woestenij gaan redden: in Irak, in Bosnië en op nog tal van andere plaatsen. Maar dat doet hij niet eigenhandig zoals de goede herder uit de parabel. Hij zend daarentegen zijn schapen uit en hij vraagt hen om voor herder te gaan spelen in den vreemde. Voorwaar deed Christus dat ook met zijn apostelen, en de Kerk doet dat nog met haar zendelingen vandaag, maar Christus gaf wel eerst zelf het voorbeeld en zijn volgelingen handelen uit vrije wil. Zolang de vrijheid van de missionarissen wordt gerespecteerd, lijkt die handelwijze sluitend. Is het immers niet omwille van de vrijheid dat troepen worden uitgestuurd?
Een ander probleem duikt op waar aan zendelingen gevraagd wordt dat zij zouden doden. Christus vroeg aan zijn apostelen dat zij hun leven zouden geven voor hun naasten, zoals Hij zelf hen dat had voorgedaan. Omtrent de vijand zegde hij niét dat die gedood moest worden: "Bemint uw vijanden!" was zijn devies en is dat niet het tegendeel van doden? Stelde Obama Jezus Christus in zijn schaduw als hij beweerde dat het verlangen naar vrede niet volstond om die te realiseren, en dat derhalve geweld soms nodig was? Volgens Christus immers kan vrede niet het resultaat van oorlog zijn ("Wie het zwaard hanteert, zal omkomen door het zwaard"); volgens Hem is vrede een vrucht van de liefde.
Mag een herder zijn schapen de wildernis in sturen met de opdracht daar herder te gaan spelen over de schapen van een ander? Als die andere herder dat niet wil, dan brengt de eerste zodoende zijn eigen schapen toch alleen maar in gevaar? En dat lijkt tenminste iets heel anders dan zijn eigen leven te risceren voor één schaap, of niet? Een leger wordt niet beduidend zwakker bij het verlies van slechts één soldaat, zoals ook een politicus zijn job niet zal verliezen als hij slechts één stem moet missen, maar zijn mensen dan te herleiden tot de kudde die ze vormen en dus tot het aantal waartoe ze trouwens ook ter gelegenheid van de verkiezingen worden herleid?
Het bestaan van het kwaad rechtvaardigt volgens het christendom de oorlog niet omdat het kwaad - alvast in de analyse van de heilige Augustinus - geen identiteit en zelfs geen entiteit is die men doden kon: het kwaad is daarentegen een tekort, meer bepaald is het kwaad niets anders dan een tekort aan het goede. Het wordt derhalve pas bestreden door het goede zelf, en dat is dan ook perfect in overeenstemming met het gebod: "Bemint uw vijanden!" De tragiek van de oorlog ligt hierin, dat door de identificatie van het kwaad met bepaalde personen - 'vijanden' - die men dan doodt, men zichzelf terstond transformeert in de moordenaar die men bestrijden wilde, en zo plant het kwaad zich alleen maar voort.
Of Obama het bij het rechte eind heeft met zijn 'gerechtvaardigde oorlog', is onzeker: dit zijn immers bijzonder moeilijke kwesties, zaken die het loutere denken te boven gaan. Zeker is wel dat er godsdiensten bestaan die zich veel beter lenen tot de ondersteuning van dat concept van een 'gerechtvaardigde strijd', dan het christendom.
De vijand binnenin
Maar er doet zich vandaag nog een andere bijzonderheid voor inzake oorlog; een verontrustende zaak die misschien wel de eigenlijke doch verborgen vijand aan het licht kon brengen en die daarom niet mag veronachtzaamd worden. Men ziet immers dat de crisis, ook in het thuisland, een grote groep mensen treft die voordien welstellend waren. Deze slachtoffers lijden honger en kou. Armoe is geen schande, maar toch zijn zij vooral voor de oneer op de vlucht, en zij zien zich genoodzaakt om aan het front te gaan vechten in de hoop aldus hun families bij te kunnen staan. De nood is immers zo groot dat deze burgers uit hun woningen worden verjaagd. Maar het zijn geen vreemde en vijandige volkeren die hen de straat op jagen; welneen: het zijn hun eigen landgenoten die dat doen! Meer bepaald zijn het de kapitaalkrachtige burgers - de eigenaars van de woningen waarvoor zij niet langer de huur kunnen betalen - die hun medeburgers meedogenloos in de kou laten staan, en die zich aldus als hun vijanden ontpoppen...
Want is het niet verbluffend hoe gedwee allen knielen voor het gouden kalf dat feitelijk het egoïsme vertegenwoordigt dat misschien wel onze grootste vijand is? Is het niet verbazingwekkend hoe volslagen kritiekloos elkeen zich neerlegt bij de orde van het geld? En met welk een vanzelfsprekendheid het brute egoïsme zijn rechten opeist, óók al zijn de schuldeisers de medeburgers van de schuldenaren en treft hen geen verwijt inzake een crisis die de vrijheid in de weg staat en die tenslotte een kind is van de ongebreidelde hebzucht?
(J.B., 12-13 december 2009)
07-12-2009
Het leven als losprijs voor de Liefde
Het leven als losprijs voor de Liefde
Als het inderdaad zo is dat deze wereld des duivels is, dat de dienaren van het gouden kalf het hier voor het zeggen hebben en dat bijgevolg de misdaad loont, dan is voor de rechtvaardige het loon van de wereld ondank, zoals het aloude spreekwoord zegt.
Edoch, ook al zullen aan gene zijde van de dood de onrechtvaardigen hun loon al ontvangen hebben: aan deze zijde is voor wie zich niet met de afgod compromitteren, de term 'ondank' veel te zwak om uit te drukken wat zij te verduren krijgen.
Het zich borg stellen voor waarden die verder reiken dan het onmiddellijke voordeel, eist immers een tol die hier en nu betaald wordt met het derven van uitgerekend al die zaken waarop de duivel sinds de zondeval het monopolie zegt te hebben verworven.
Wie verzaken aan geld, macht en lusten, vergissen zich als zij geloven dat zij dan verder maar met rust gelaten zullen worden want de mammon wordt ferm beledigd door wie niet voor hem knielen willen en hij zal dan ook niet nalaten om zich te wreken overeenkomstig zijn (niet geringe) arrogantie.
Hij heeft het immers zo geregeld dat zonder zijn wereldse goederen men ook louter natuurlijkerwijze niet leven kan, heel eenvoudig omdat het kalf de bevrediging der natuurlijke behoeften op een bijzonder doortrapte manier voorwaardelijk heeft gemaakt.
Vraag dat bijvoorbeeld maar eens aan mensen zonder papieren of, eenvoudiger nog, aan mensen met een hongerig kroost en geldgebrek: geldgebrek is gebrek aan voedsel en aan leven sinds de duivel het leven op aarde aan zich onderworpen heeft en hij middels dit leven in zijn klauwen gelooft de godheid te kunnen sarren.
Ooit werd de kop van de wereldheerser op de klinkende munten afgebeeld, omdat uiteindelijk hij het is die borg staat voor de waarde der betaalmiddelen. Hij staat er borg voor omdat al wie de waarde van het geld niet respecteren, door hem met geweld daartoe gedwongen zullen worden.
Zo zullen reeds al diegenen die het nalaten om geld te verwerven - ongeacht of zij dat middels zweet en tranen doen ofwel door leugen, diefstal en bedrog - niet alleen maar dat geld moeten derven: zij zullen op de koop toe honger lijden, kou en onrecht.
En zij die geld willen verwerven teneinde de honger, de kou en het onrecht te ontvluchten, zullen daarvoor betalen met gelijke munt, wat wil zeggen dat zij in het zweet des aanschijns zullen wroeten: zo immers zullen zij wéér honger lijden, kou en onrecht.
Behalve uiteraard als zij hun toevlucht nemen tot het overtreden van de goddelijke wet, want pas dan zullen zij in het kalf dat immers de godheid naar de kroon steekt, hun ware bondgenoot hebben gevonden.
En zo komt het dat wie getuigen willen voor waarden die het onmiddellijke voordeel overtreffen - zoals bij uitstek de liefde dat doet - daarvoor met leed betalen moeten en uiteindelijk ook met het leven zelf.
Alleen op die manier kan gewicht in de schaal geworpen worden dat haar doet overhellen in het voordeel van wie daar recht op hebben.
De liefde immers staat geheel boven het leven: zij is het die het leven levend maakt; zonder haar is het voor al diegenen die in leven zijn eender of zij leven want zonder haar zijn zij feitelijk al dood.
En dat ondervinden zij ook, in die laatste dagen, in het eschaton van de geschiedenis, als immers de grote verkoeling over de wereld komt nadat de cherubijnen de laatste kinderen Gods zullen hebben teruggehaald.
(J.B., 6 december 2009)
18-10-2009
Mirakels en geloof
Mirakels en geloof
Ter gelegenheid van de heiligverklaring van pater Damiaan van Tremelo, wordt her en der weer over mirakels gesproken omdat een heiligverklaring, trouwens evenals een zaligverklaring, een mirakel vergt door toedoen van de heilige in kwestie. Met betrekking tot het mirakel dat het licht op groen zette voor de heiligverklaring van Damiaan, werd in oktober 2009 door een Vlaamse televisiezender een reportage uitgezonden over het mirakel in kwestie en daarbij werden ook enkele kritische vragen gesteld die beslist niet bevorderlijk zijn geweest voor het geloof in wonderen. Maar betrokken priesters antwoorden daarop dat de term 'mirakel' afkomstig is van het Latijnse 'mirum', wat verwijst naar al wat wonderbaarlijk is en niet zozeer naar wat perse de natuurwetten zou tarten.
Met de term 'natuurwet' komen we overigens in een vaarwater terecht dat in feite veel chaotischer kolkt dan het beekje van alle wonderen tesamen. Natuurwetten bestaan immers niet: zoals de ongelovige David Hume het nauwkeurig becijferde en verklaarde, zijn die wetten niets meer dan afgeleiden uit de zogenaamde "wet der gewoonte": wie gewoon is te zien dat op aarde alle stenen vallen, die leidt daaruit de valwet af, en daarmee is principieel alles over natuurwetten klaar en duidelijk gezegd. Op de keper beschouwd, zo merkt Hume op, is de overgang van onze ervaring (dat stenen vallen) naar de zogenaamde wet (die de valwet is), feitelijk ongeoorloofd want niet helemaal correct. Het is niet omdat ik tot op heden elke morgen wakker ben geworden en ben opgestaan, dat ik dit tot een wet mocht uitroepen en mocht besluiten dat ik elke ochtend wakker worden zal. Sowieso zit er op zijn minst een zekere speling op die zogenaamde natuurwetten, en vaak worden zij door verborgen variabelen vroeg of laat onderuit gehaald.
Een wonder is uiteraard geen onmogelijkheid, aangezien het zich tenminste nu en dan toch voor iedereen zichtbaar blijkt voor te doen en in feite doet het zich voortdurend voor, zoals er geregeld wel iemand is die de lotto wint of zoals tallozen 'toevallig' op dezelfde dag verjaren. Dat deze 'toevalligheden' zich voordoen, verschijnt vanuit het globaliserende standpunt van de kansrekening zelfs als een noodzaak en op die manier is het ook wegens de beperktheid en wegens het voorlopigheidskarakter van onze kennis noodzakelijk dat er speling zit op alles wat wij voor waar en voor onmogelijk houden.
Verwondering is overigens ver te zoeken waar onze geest er niet voor open staat: daar zal die immers evengoed wegblijven als de beelden en de geluiden wegblijven uit blinde ogen en uit dove oren. Want aan een tekort aan zonlicht is het zeker niet te wijten dat de blinde niet kan zien, en een tekort aan geluiden maakt ook niet dat doven niet horen kunnen. En verder gebeurt het ook veelvuldig dat, op klaarlichte dag, ogen die gezond zijn, niets hebben gezien, of dat oren die horen kunnen, van een ganse uiteenzetting niets lijken te hebben vernomen, alleen omdat die ogen niet keken en die oren niet luisterden. Het kijken en het luisteren onderscheiden zich van het zien en het horen hierin, dat zij naast het licht en het zien, naast de geluiden en het horen, ook nog de aandacht hebben, welke de wakkerheid is van de persoon met betrekking tot datgene wat aan hem zintuiglijk of anderszins verschijnt.
Sommigen onder ons kunnen zich nog de tijd herinneren dat er geen televisie bestond. Toen de eerste toestellen in omloop kwamen, sloegen zij alle mensen zonder uitzondering met verbazing of verwondering. Maar vandaag is er geen kind meer dat zich afvraagt hoe het mogelijk is dat wij beelden zien van mensen in een ander land. Hetzelfde geldt voor de telefoon, de auto, en uiteindelijk voor elk van onze uitvindingen. Maar uitvindingen zijn geen menselijke maaksels: de elektriciteit heeft een eeuwigheid op ons gewacht in de bliksems van het ontij om door ons gekanaliseerd en gebruikt te kunnen worden; hij was altijd een mogelijkheid, die zich door toedoen van omzeggens één man (in dit geval:Benjamin Franklin) opeens realiseerde en dan een verworvenheid was voorgoed. Op dezelfde wijze was er steeds de ether en de mogelijkheid om daar beelden doorheen te sturen, en alles wat zich ooit realiseert, heeft uiteraard steeds al als mogelijkheid bestaan. De verwondering is er altijd wel, heel in het begin, maar zij verdwijnt, om nooit meer weer te keren, wellicht ingevolge een arrogantie waarin de ondankbare mens geneigd is om alles wat goed is, toe te schrijven aan zichzelf.
En zo hebben wij uiteindelijk mirakels meer dan nodig: nieuwe prikkels die ons heel even doen opkijken, die onze aandacht wakker maken voor een ogenblik en die ons voor dat moment bevrijden uit de kerker van zelfvoldaanheid, van ondankbaarheid en zelfs van solipsisme waarmee we onszelf van het licht van de grote dag beroven. Mirakels zijn welbeschouwd niets anders dan tekenen van genade en zij bieden ons zelfs de mogelijkheid om niet slechts datgene wat zij een ogenblik belichten, maar principieel al het goede van het leven, weer in het licht van hun nieuwheid te zien.
(J.B., 18.10.2009)
16-10-2009
Droom en werkelijkheid, goed en kwaad
Droom en werkelijkheid, goed en kwaad
Van Rembrandt is bekend dat hij zich voor zijn kunstwerken vaak inspireerde op vage en chaotische schimmelvlekken en schaduwen op muren en plafonds. Men hoeft trouwens geen artiest te zijn om bijvoorbeeld in de wolken een fraai gezicht te zien. Menig fabrieksarbeider zal getuigen dat uit het constante lawaai van machines op den duur een melodie te voorschijn komt, en de hit "To the machine" van de legendarische popgroep Pink Floyd is, zoals elkeen dat kan horen, ontegensprekelijk rechtstreeks uit het machinegeraas zelf geboren. De Schepper van hemel en aarde tenslotte, bracht volgens het ontstaansverhaal in Genesis de wereld helemaal niet uit het niets tot stand, doch uit de chaos en de woestenij die in het begin der tijden heerste. Op de keper beschouwd is het niets zelf trouwens ook niet anders denkbaar dan als een 'chaotisch iets'.
De cruciale vraag luidt nu of uiteindelijk niet alles wat er is - of dan tenminste toch alles waarvan wij kunnen veronderstellen dat het er is, wijzelf inbegrepen - voortgekomen is door de projectie van dromerige fantasieën op het niets of op de chaos. Toegegeven, het is een ietwat vreemde vraag die denken doet aan de mythische slang die zichzelf in de staart bijt, maar het is niettemin een vraag die zich menigmaal opwerpt en die vaak ook talloze vermeend realistische wereldbeelden naar de prullenmand heeft verwezen.
Zogenaamde realisten zullen immers geneigd zijn om aan te nemen dat dromen afgeleiden uit de werkelijkheid zijn en dat zij dus de werkelijkheid nodig hebben om te kunnen bestaan, zoals ook de illusie van Magritte's "pipe", die immers van verf op doek is en daarom "pas une pipe", wél echte verf nodig heeft om zich te manifesteren. Evenzo, zeggen zij, kunnen dromen niet bestaan zonder echte en klare gedachten... in echte (lees: materiële of stoffelijke) hersenen.
Edoch, sinds geruime tijd moet hierbij worden opgemerkt dat niet alleen de droom vaag en chaotisch is: ook schijnbaar klare gedachten zijn dat, en zelfs hersenen: de stof waarvan naïeve realisten lange tijd geloofden dat zij solide was, blijkt als men ze van wat naderbij nauwkeurig observeert, louter chaos.
Stof immers kan niet zonder vorm bestaan - om te beginnen - en vorm is chaos totdat een wezen zoals u en ik daarin iets gaan herkennen. Een wezen zoals u en ik, maar ook de schepper van hemel en aarde speelt hier mee want hij kan uiteraard tenminste presteren wat ook zijn schepselen doen. Een kristal heeft een chaotische vorm totdat u en ik daar 'rechte' en 'meetkundige' 'vormen' in herkennen... maar uiteraard zijn die vormen ook los van onze waarneming een feit, maar dan alleen omdat God ze als zodanig herkent.
Die laatste opmerking mag dan vreemd lijken: zij is van het allergrootste belang en de ganse geschiedenis van het ernstige menselijke denken heeft daar ook nooit omheen gekund. Als het bestaan van vormen afhangt van bewuste herkenning of dus van bewustzijn, en als zodoende een vorm geen zijn heeft zonder een bewustzijn... terwijl uiteraard geen enkel stukje stof zonder vorm kan bestaan... dan betekent zulks meteen dat stof los van bewustzijn onbestaande is. Wie dan nog blijft geloven in het solide karakter van de materie, die moet uiteraard ook aannemen dat er, naast de vergankelijke mens, een onvergankelijk wezen is in wiens bewustzijn de stof voortleeft wanneer de mens en de andere bewuste schepselen er niet (meer) zijn of er nog niet waren. En is dat laatste niet in twee woorden wat bisschop Berkeley beweert?
Wat op het eerste gezicht ingewikkeld lijkt, kan ook eenvoudig worden gezegd: er bestaat geen stof zonder vorm, daarmee zal elk weldenkend mens het eens zijn. Maar er bestaat uiteraard ook geen vorm zonder vormherkenning. Wie in een welbepaalde vorm een huis ziet, die doet dat omdat hij dat huis herkent en dus ook als zodanig kent. Een huis, een cirkel, een welbepaalde kleur en noem maar op. Zelfs een beweging kan niet worden waargenomen zonder wezens die benul hebben van het tijdsverloop, en men zou zelfs gaan denken dat tijd pas kan beginnen met bestaan als er eerst wezens bestaan die hem meten.
Geen stof zonder vorm, geen vorm zonder vormherkenning en dus zonder een wezen dat zich van vormen welbewust is. Als materie zonder de mens blijft voortbestaan (en dat is wat materialisten geloven, want zij beschouwen mensen als wezens die uit de materie geboren zijn) dan kan dat alleen dankzij het goddelijke bewustzijn. Een materialist die niet in god gelooft, spreekt bijgevolg zichzelf hard tegen. Maar hier zit uiteraard nog heel wat meer in dan wat nu gezegd kan worden...
De werkelijkheid van een kunstwerk is uit de droom ontstaan en dat geldt ook voor de werkelijkheid van zowat élk menselijk maaksel: het komt voort uit onze fantasie die echter niet geheel losstaat van de realiteit: elke fantasie moet zich aan de werkelijkheid voeden ofwel inspireren, evengoed als de werkelijkheid zich inspireert aan wat fantastisch is. Er ligt een land van onbepaaldheid tussen het echte en de droom, dit land kan groeien ofwel krimpen, het vormt een grens die gevaarlijk is als drijfzand, want het is zowaar een bron - dé bron - van al wat is en niet is. Dit grensgebied is onbepaald maar tegelijk bepalend voor datgene wat het afgrenst, het is gevaar omdat het niets dan onzekerheid is, het is een tol die men betalen moet op straffe van het wegzinken van alles in het niets.
Maar wat dan gezegd als wij aannamen dat er géén god was en dat, bijgevolg, het bestaan van al het stoffelijke volgde op dat van ons bewustzijn? Met andere woorden: wat gedaan indien de stof hetzelfde statuut had als de droom, en indien er aldus geen onderscheid was tussen beide?
In dat geval zou de fantasie waarvan de inhoud immers per definitie van fantaserende wezens afhankelijk is, nimmer eenduidig kunnen zijn, aangezien elkeen het zijne wel bedenkt en samenhang dan heel ver te zoeken was, ja, geheel onmogelijk werd. Het onderscheid tussen werkelijkheid en droom is nodig voor het voortbestaan van onze vrijheid zelf, zo blijkt aldus, en zoals die grens vaag is, die het echte en het gedroomde uiteen houdt, zo ook is onze vrijheid zelf niet voor de volle honderd procent eenduidig. Onze vrijheid én ons eigen Zijn: ze zijn er niet, ze zijn er veeleer bijna, en of ze er ooit helemààl zullen zijn, lijkt wel af te hangen van de inspanningen die wij ons getroosten, allen samen, om de grenzen te eerbiedigen tussen wat echt is en wat niet. Weliswaar zijn wij daar ietwat blind of dom, maar wellicht precies daarom transponeren wij 't probleem van echt en onecht naar dat van goed en kwaad dat daar uiteindelijk zeer diep mee samenhangt.
(J.B., 16.10.2009)
15-10-2009
Geloof en toeval
Geloof en toeval
Men kan mensen niet opdelen in wie zichzelf gelovig en ongelovig noemen, of wie daarvoor doorgaan; mensen zijn veeleer te verdelen in, enerzijds, zij die de lijdenden de rug toekeren en, anderzijds, zij die het voor hen opnemen
. Dat is het oordeel van de Franse Rooms-katholieke priester en stichter van de Emmaüsbeweging die armen en daklozen bijstaat, Abbé Pierre (1912-2007).
Deze filantroop was werkzaam o.m. bij de clochards in Parijs en onlangs nog werd hij door het televisiepubliek verkozen tot derde grootste Fransman aller tijden. Zijn ethiek is die van de Barmhartige Samaritaan.
Edoch ook de ethiek van de atheïstische Gentse moraalfilosoof Etienne Vermeersch (Universiteit Gent, de school van Leo Apostel) , die vecht voor de legalisering van abortus en van euthanasie, noemt zich graag een Barmhartige Samaritaan-ethiek, en Vermeersch deinsde er niet voor terug om Barmhartige Samaritanen zoals bijvoorbeeld de zaligverklaarde stichteres van de Zusters van Naastenliefde en Nobelprijswinnares voor de Vrede in 1979, Moeder Theresa, geboren Agnes Gonxha Bojaxhiu, te bekritiseren omdat zij al die miljoenen "ongewenste sukkelaars" die zijns inziens beter niet hadden bestaan, in leven wilde houden. (1)
In dit ongemakkelijke debat wordt hoe dan ook duidelijk wat reeds de Ouden wisten: iedereen is ethisch in die zin dat iedereen het goede wil. De beslissende vraag is alleen wat het goede dan wel mag zijn. Die vraag blijkt niet simpel te beantwoorden met eeuwig geldende, pasklare antwoorden: zij vergt daarentegen ontzag voor 'de' waarheid die zélf niet eenvoudig blijkt doch die voortdurende studie, toewijding en volgens menigeen aldus een wetenschappelijke aanpak vereist, die dan ook uitmondt in een zeer voorlopige regelgeving, een Cartesiaanse 'morale provisoire'.
Een misschien wel vernietigende kritiek op het atheïstische standpunt luidt dat ethische imperatieven, of dus waarden, niet op waarheden gebaseerd zijn, terwijl het omgekeerde wel en altijd het geval is: een waarheid berust op een waarheidscriterium, en dat is sowieso een waarde. Het goede is niet waar of onwaar, maar het ware is wel goed en de leugen slecht. Trouwens net zoals het schone noch waar noch onwaar is, terwijl over het ware wel gezegd kan worden dat het schoon is, en over leugens dat ze dat niet zijn.
Het goede en het schone lijken dichter bij elkaar te liggen: het stoort ons alvast niet of nauwelijks als we zeggen dat het goede, schoon is en het schone, goed. De omgang met het schone, bijvoorbeeld in de muziek of in de poëzie, heeft haast geen uitstaans met het wetenschappelijke, terwijl men toch terecht spreekt van kennis inzake componeren of inzake kunst in het algemeen. Kunst vergt wel veel kennis (en kunde) maar het verwerven van louter kennis vergt geen kunstenaarstalent, en dat toont aan dat kunst veel méér is dan alleen maar kennis. Zo ook is het goede zeker niet van waarheid verstoken, maar het goede herbergt veel méér dan waarheid alleen. Wetenschap is goed, maar het goede bevat naast de wetenschap nog duizend en één andere, zeer waardevolle dingen. Het volstaat niet dat een arts zijn vak goed kent: als hem de goede intenties ontbreken, heeft zijn kennis voor ons geen nut, in tegendeel. Waar wetenschap in dienst staat van de productie van massavernietigingswapens, heeft men aan haar waarheden niets. Waar kennis in dienst staat van bedrog, ware er beter onwetendheid.
Anders dan geloofd wordt door sommige sciëntisten ofwel mensen die belijden dat de wetenschappen het laatste woord dienen te hebben inzake het ultieme wereldbeeld, is het geloof als zodanig volstrekt niet herleidbaar tot een arbitraire, irrationele en private onderneming die louter op de gevoelswereld betrekking zou hebben. Geloven in de eigenlijke zin heeft niet zozeer met kennis te maken maar wel met het handelen waarin het zich onlosmakelijk geïntegreerd weet. Bovendien is het geloof niet exclusief aan zogenaamde 'gelovigen' eigen: het geloof betreft iedereen zonder uitzondering, om de heel eenvoudige reden dat handelen zonder geloof onmogelijk is, terwijl het zogenaamde ongeloof op de keper beschouwd nog steeds, en ook onafwendbaar, een welbepaald geloof is. Wie beweren niét te geloven, die mogen dan al niet geloven in een welbepaalde zaak: tegelijk geloven zij onvermijdelijk in een andere.
Zogenaamde gelovigen halen er de bijbel bij of nog een ander boek waarvan zij geloven dat het de goddelijke geboden bevat die het goede van het kwade onderscheiden. Naar gelang het gebruikte geloofsboek, verschillen die geboden dus, en zo ook wat goed en kwaad zal heten. De ene god wil dat zijn volgelingen wereldse overwinnaars zijn, een andere beveelt hen dan weer te dienen. Maar ook onder de zogenaamde goddelozen verschillen de regels onderling naar gelang de subgroep: er zijn er die menen dat zonder god alles is geoorloofd, terwijl anderen een ethiek funderen op humaniteit, op biodiversiteit of zelfs, heel simpel, op onmiddellijk nut en bruikbaarheid. Uiteindelijk zijn zij allen, gelovigen en ongelovigen, zoveel soorten als er daarvan zijn, gewoon overgeleverd aan blinde willekeur zoals ook al wie gokken.
Is het levensdoel dan veel te schoon om middels een worp van teerlingen of dobbelstenen bepaald te worden, dan staat daar tegenover dat de natuur zelf niets doet dan blindelings gokken en, bovendien, dat wat er in onze hersenen gebeurt wanneer wij geloven na te denken, in feite een bijzonder complex spel met de roulette is. Redeneren is mogelijkheden aftasten: het is diversifiëren en vervolgens schrappen of selecteren, en tenslotte: overhouden wat hout snijdt. Reeds 'de apostel' gaf aan ons allen de goede raad om alles te beproeven en dan het goede te behouden. En is dat in beginsel niet wat ook een gokker doet?
"Hoe zorgen wij het best voor onze planeet met behoud van onze levenskwaliteit?" Dat is de bedrieglijke slotvraag van het nu alom op het internet opduikende reklamefilmpje van de lobby voor kernenergie. Bedrieglijk, want blijkbaar stelt de lobby energieverbruik zomaar gelijk met levenskwaliteit, terwijl de twee met elkaar pas binnen zeer bepaalde perken iets te maken kunnen hebben.
Zoals de kernenergielobby zelf dat moet erkennen, is de hoeveelheid beschikbare energie op aarde beperkt, precies zoals de hoeveelheid voedsel en de hoeveelheid grond beperkt zijn. Alles is immers eindig, en wie zich daar niet bij neerleggen, die nemen tot zich wat aan een ander toekomt, want élke aardbewoner lust wel een stukje van de koek. Als wij aan pakweg de Afrikanen en de Aziaten een plaatsje gunnen onder de zon, dan moeten we sowieso ons huidige energieverbruik hier in het Westen drastisch gaan beperken.
Maar zoals elke kapitaalgroep, is het ook die kapitaalgroep die de energie uitbaat helemaal niet te doen om moeder aarde, om wereldburgerschap of om gelijkheid en om naastenliefde. Dat kunnen weliswaar al dan niet handige of obligate voorwendsels zijn, overigens sinds oudsher bekend aan elke de passie predikende vos: het eigenlijke motief van deze groepen is en blijft gewoon ordinaire winst, om de heel eenvoudige reden dat onze economie nu eenmaal kapitalistisch is.
Vandaar ook moet de staat geregeld optreden om de excessen van het kapitaalspel in te tomen en om te vermijden dat de motoren van het bestel uiteindelijk bezwijken aan tegendoelmatigheid. In dit geval zou het niet ongepast zijn, mochten de kernenergielobbies erop gewezen worden dat zij het volk (en dan nog op z'n eigen kosten) geen zand in de ogen horen te strooien.
(Jan Bauwens, 15.09.'09)
14-09-2009
Andermaal: de hoofddoek en het kalf
Andermaal: de hoofddoek en het kalf
De mijnheer van de bank heeft het gezegd: Wij nemen geen hoofddoeken in dienst, een beetje respect voor onze rituelen alsjeblieft!
Ik weet niet of hij het op die manier gezegd heeft, maar het was wel iets in die zin. Hij droeg een maatpak, een wit hemd en een das. Zonder twijfel een merk-maatpak, een merk-hemd en een merk-das, en dat allemaal wellicht uit de nieuwe collectie. De mijnheer verdient wellicht een pak geld, maar de kosten die hij moet maken voor zijn dagelijkse verkleedpartij zijn ongetwijfeld navenant. De obligate deodoranten, de implantaten, de plastische chirurgie. De verplichtingen van de echtgenote waarmee hij zich dient te vertonen op de obligate samenkomsten. Het verplichte salon dat wel ingericht dient te zijn om er de beste klanten te ontvangen, en de wagen die moet passen bij dit alles. De eventuele kroost dan van deze hedendaagse mensen van de wereld: we weten dat ook zij dienen te passen in het hele prentje. Want een prentje is het. Echt is anders.
De tijd dat het ten strengste verboden was om scheten te laten, komt gestaag terug, ook al weet men nu met wetenschappelijke zekerheid hoe ongezond het is om zijn winden op te houden. De tijd dat dames hoeden moesten dragen in de kerk lijkt, evenals de kerk, voorbij, maar een nieuwe kerk legt hen nu het blote hoofd op.
Ik kom zelden of nooit in banken binnen. De laatste keer is zeker vijftien jaar geleden. Maar ik herinner me dat ik een ogenblik dacht dat ik de verkeerde deur had genomen: ik waande me in een kerk - wat zeg ik? Een kathedraal. Deuren op de maat van reuzen, glanzend marmer, een onbestemde geur die een heel klein beetje nog aan wierook denken deed, offerblokken, communiebanken, biechtstoelen, priesters, en vooral: die stilte waarin je de minste voetstap, het geringste kuchje kon ontwaren. En alle bezoekers in hun beste pak, een beetje paranoïde om zich heen kijkend, nooit lopend, altijd schrijdend.
God is er nog steeds onzichtbaar, doch Hij is niet meer dezelfde als weleer. Hier voel je je pas religieus als je rekening tijdig wordt gespijzigd. Heb je niets meer, dan schaam je je om de tempel te betreden. Het kalf drinkt dagelijks je heetste hartebloed, want water en bloed moet je zweten om er blijven bij te horen; vroeg opstaan voor dat steeds meer eisender toilet; en in je luttele vrije uren is het shoppen geblazen, met vrouw en kroost, want ook zij dienen zich te conformeren.
Kortom, de mijnheer van de bank heeft het allerminst gemakkelijk. Het is dus begrijpelijk dat hij ook aan anderen het gemak niet gunt. De mijnheer moet zich in allerlei moeilijke bochten wringen, en van zijn ondergeschikten eist hij nu hetzelfde. De mijnheer doet niet meer wat hij wil, hij moet nu eenmaal gehoorzamen aan het kalf, dat immers van goud is, en geen spotternijen duldt. Neen, mevrouw, zegt de mijnheer: het kalf is nu de nieuwe god, en het kalf verfoeit die hoofddoeken; weg dus met dat laken, en maak dat je bij de kapper bent voor een moderne snit met pieken en wat blauw, een koppel valse wimpers en wat lippenrood. Wie niet gehoorzaamt ik kan het ook niet helpen komt bij het kalf in ongena, en je weet wat dat betekent? Juist, stempelen, smeken, de OCMW. En denk eens goed na: wie zal je nog groeten, als jij weigert om voor het kalf te buigen? Heb je kinderen, mevrouw?
Jan Bauwens, 18 juni 2006
12-09-2009
Moeilijke vrijheid
Moeilijke vrijheid
Het volk verdraagt geen onzekerheid; mensen willen liever strenge maar ook duidelijke regels en wetten dan meer vrijheid ten koste van het veiligheidsgevoel. Vrijheid immers vergt behendigheid en creativiteit, aangezien het ruimte laat voor al het onverwachte en het nieuwe; vrijheid vereist inventiviteit en ook innovativiteit want ingevolge de vrijheid neemt de divergentie toe: een veelheid van keuzemogelijkheden wordt gerealiseerd en geëvalueerd, de toekomst is niet langer eenduidig, en de gemeenschap wordt veelzijdig in plaats van uniform. Uit de logge, de saaie en de onvermijdelijk beknotte massa, wordt dankzij de vrijheid een ruimte geboren voor het zich manifesteren van individualiteit en van persoonlijkheid. Maar persoonlijkheid is naast verrijking uiteraard ook onvoorspelbaarheid terwijl bekrompenheid geen onvoorspelbaarheid aankan en evenmin onzekerheid. Wat bekrompen is, wil liever aan de ketting liggen of, zoals het vee, opgesloten maar dichtbij een volle voederbak. Voorspelbaarheid gaat samen met wantrouwen; vernieuwing daarentegen vereist vertrouwen. Edoch, de wantrouwigen vergissen zich als zij geloven dat zij zich verzekeren tegen mislukkigen door aan de veelheid van (mogelijkerwijze wispelturige) personen alle krediet te ontzeggen; noodgedwongen geven zij dan immers carte blanche aan het volstrekt onpersoonlijke, en dat is een welbepaald systeem, gaande van de wetenschappelijk ogende organisatie tot de loutere lotto, het casino of nog een andere gokkerij zoals de vrije markt. Want ook de volstrekt ongebreidelde vrijheid is een gok; het systeem dat drijft op hebzucht, is wezenlijk hetzelfde als zijn tegendeel dat drijft op angst, en zo reiken de totaal vrijgelaten markt en het volledig door de staat gecontroleerde handelen elkaar de hand in de bijzonder nauwe verwantschap van angst en hebzucht - twee ondeugden die elkaar aanzwengelen: angst immers maakt hebzuchtig en het schrapen probeert de angst voor het tekort tot bedaren te brengen... terwijl wij allang weten dat zuchten onverzadigbaar zijn en daarentegen op den duur gaan woekeren. Uit hebzucht komt daardoor nog meer angst voort en zo bijvoorbeeld geven het kapitalisme en het communisme elkaar de hand en kunnen zij niet eens bestaan als zij elkaar niet tot antagonist hebben. Samen vormen zij de beweging waarmee zich de rups verplaatst - trouwens de oervorm van élke voortbeweging - en die bestaat uit de afwisseling van, enerzijds, een samentrekking en, anderzijds, een zich uitstrekken, uiteraard gecombineerd met een steeds wisselend steunpunt.
Het tweespan der antagonisten marcheert, maar die voortbeweging is allerminst vloeiend; in de praktijk verloopt zij middels opstanden en oorlogen die, op de keper, wat zij eerst moeizaam hebben opgebouwd alras grotendeels teniet doen, zodat het rendement in feite ver beneden de werkelijke mogelijkheden ligt. Beter ware het uiteraard gehoor te geven aan de raad der Ouden - en wij hebben hier warempel Hellas op het oog - en zodoende de extremen te vermijden en meteen de onlusten die deze onderling verbinden. In plaats daarvan bewandele men dan de gulden middenweg die hier zowel de absolute vrijheid als de door de staat gewaarborgde zekerheden schuwen zoals een schipper Skylla en Charibdis schuwt. En dat is - het woord is intussen al geboren - 'schipperen'. En schipperen betekent: het absolute laten gaan, compromisen sluiten, water bij de wijn doen, het zogenaamde 'heilige' schuwen als de pest, vaste meningen en systemen bij het afval kieperen en, zo mogelijk, de systeemloosheid zelf tot een absolute wet verheffen. Al zal vermoedelijk ook dat laatste uiteindelijk zichzelf de das omdoen, maar die doem ligt klaarblijkelijk in het wezen van alle dingen besloten en het is overigen nog een lange weg tot daar.
(J.B., 12 september 2009)
10-09-2009
Christus en de god van Noach
Christus en de god van Noach
Toen Jahweh zag dat de mensen allen slecht waren en dat ook alles wat ze uitbroedden, slecht was, kreeg Hij spijt dat Hij hen gemaakt had, en Hij besloot hen samen met alle andere dieren van de aarde weg te vegen, op uitzondering van Noach, zijn drie zonen, Sem, Cham, Jafet en hun vrouwen. Aan Noach beval hij een grote ark te bouwen met drie verdiepingen, om daarin, behalve mondvoorraad, van alle dieren één koppel onder te brengen dat Hij aldus wilde redden van de zondvloed die zou worden uitgestort over de aarde, veertig dagen en nachten lang. Aldus geschiedde en het regende en alle bergen verdwenen onder de zee waarop de ark dreef, alle leven vond de dood en honderdvijftig dagen lang werd de aarde bedekt door water. Daarna zakte het water en liep de ark vast op de 5137 meter hoge berg Ararat in het Oosten van Turkije, in wiens geologische structuur volgens sommigen de 310 meter lange bootvorm nog zou te ontwaren zijn. Tussen haakjes: de eerste beelden daarvan werden in 1949 gemaakt door satellieten van de Amerikaanse luchtmacht - ze werden jarenlang geheim gehouden.
Na een verblijf van alles samen meer dan een jaar in de ark, liet Noach een raaf los en vervolgens een duif, die eerst terugkeerde met een olijftak in haar snavel maar die tenslotte wegbleef: er was land. De aarde droogde op, God beval allen de ark te verlaten en de aarde te bevolken. Uit Sem kwamen de Semieten voort, uit Cham de bewoners van Afrika, uit Jafet de Europeanen. Noach bouwde een altaar voor de Heer en bracht offers die Hem welgevallig waren. God beloofde het leven nooit meer alzo te zullen vernietigen en als teken van dit nieuwe verbond verscheen voortaan na elke stortbui een regenboog die haar beëindigde. Dat alles staat beschreven in het boek der wording, Genesis. Als de joden een regenboog zien, zeggen ze nu nog een kort dankgebedje.
Wie er mocht aan twijfelen of er inderdaad een zondvloed is geweest, kan nagaan dat niet alleen in de Joodse geschiedenis maar in de historie van zowat alle gekende culturen van een zondvloed sprake is. Logisch ook, als tenslotte niet alleen het land der Joden maar de ganse wereld onder liep. Hoewel, volgens de Koran strafte God niet de ganse wereld maar alleen het land van het ongehoorzame volk Nuh (dit is: Noach). Ook daar gaat het verhaal van de ark en van het bergen van koppels van alle soorten in de ark.
Exact hetzelfde verhaal geven het Gilgamesj-epos (*) en ook het Atrahasis-epos (**). In Afrika hebben de Masai een eigen zondvloedverhaal; de duif is er vervangen door een gier en er zijn vier regenbogen in plaats van één. Ook in de Indische Veda's wordt het verhaal van de zondvloed verteld; op grond daarvan kan men berekenen dat die ongeveer 5000 jaar geleden moet hebben plaatsgehad. Anderen verklaren de zondvloed door een grote overstroming van Tigris en Eufraat in Mesopotamië. In de versie van de Eskimo's weigerden de mammoeten plaats te nemen in de ark omdat zij geloofden dat hun poten lang genoeg waren om boven water te kunnen blijven; die hooghartigheid werd hen fataal. Ook in het Altaï-gebergte (in Mongolië) bestaat het zondvloedverhaal en volgens de Spaanse missionarissen bleken eveneens de Indianen van Amerika het te kennen. (***)
Nu is er niets mis met verhalen, met mythen en met religie, zo lang die niet al te letterlijk worden opgevat. En vooral in het geval van het zondvloedverhaal zou een al te fundamentalistische interpretatie wel eens voor problemen kunnen zorgen. Op grond van de teksten zelf, zullen bepaalde gelovigen immers geneigd zijn om aan te nemen dat zo'n cataclyps zich niet meer kan herhalen. Dat is immers een goddelijke belofte die het nieuwe verbond inluidt tussen de Schepper zelf en het ganse mensdom, getuige het verschijnsel van de regenboog. Een weerman zal zijn schouders ophalen, maar het verdient de aandacht dat zelfs positieve wetenschappers naast hun vak heel vaak nog een eigen geloof koesteren met alles behalve redelijke gronden. En wie denkt dat een tweede zondvloed uitgesloten is, zal lastige en dure milieumaatregelen ertegen wellicht overbodig achten.
Neen, het is geen grapje: men staat er echt van te kijken hoe talrijk de groten der aarde zijn die hun beslissingen over oorlog en vrede, leven en dood, afhankelijk maken van koffiedik en sterren. Dat mensen op grond van dit fantastisch verhaal geloven dat het afsmelten van de poolkappen niet zal plaatsvinden terwijl het al goed bezig is, is één zaak. Een andere, en misschien veel ernstigere kwestie is, dat zij het verhaal van de zondvloed ook echt geloven.
Ongetwijfeld zijn er in het verleden overstromingen geweest en het is eveneens zo goed als zeker dat daar serieuze watersnoodtoestanden bij waren, met talloze slachtoffers. In de nieuwjaarsnacht van 1953 verloren 1835 Nederlanders het leven ingevolge dijkbreuken. Veel recenter, op Tweede Kerst van het jaar 2004, maakte een vloedgolf nabij Sumatra in één enkele klap driehonderdduizend doden. Dat die catastrofen echter zouden toe te schrijven zijn aan een boze god, is een 'geloof' dat wel elke verbeelding tart. God keurt af wat de mens doet en uit wraak moordt Hij zijn schepselen uit!?
En toch geloven velen daarin. Een verklaring voor zo'n bizar geloof zou wel eens kunnen luiden dat men minder moeite heeft om een boze God te aanvaarden die onze zonden met de dood bestraft dan het blinde toeval of het noodlot dat toeslaat ongeacht goed en kwaad. Ja, heel wat mensen worden blijkbaar liever ter dood veroordeeld voor hun zonden dan te moeten leven in een wereld die geen 'rechtvaardigheid' kent in de zin van 'vergelding'. Geen wonder dat de door Christus gepredikte vergeving en het gebod tot het beminnen van zijn vijanden zo uniek zijn en zo nieuw. Met de God van Noach kan Christus alvast helemaal niets te maken hebben.
(J.B., 09.09.'09)
Noten:
(*) Het Gilgamesj-epos is een van de oudste literaire werken, uit Sumerië (Mesopotamië, waar de Tigris en de Eufraat in de Perzische golf uitmonden) d.d. 2100 voor Christus.
(**) Het Atrahasis-epos situeert zich in Babylonië.
De positieve wetenschappen steunen op de empirie en op de rede, zo beweert men, en zodoende worden wetenschappelijke uitspraken beschouwd als algemeen geldig: principieel elkeen kan ze op hun waarheidsgehalte controleren, ze behoren tot de wereld der wakkeren en zo onderscheiden ze zich van het individuele, het vage en het onwerkelijke van de inbeelding of van de droom, die slechts door toeval waarheid kan bevatten.
Maar nu blijkt er ook met die positieve wetenschappen iets aan de hand: iets lijkt ze aan te tasten, alsof ook zij niet vrij waren van inbeelding, alsof ook zij iets dromerig hadden, iets onwerkelijk en iets geheel oncontroleerbaar. De mot lijkt namelijk in de rede te zitten, én in de waarneming, en vandaar ook in de zogenaamde positieve wetenschappen. Het leveren van een eenduidig bewijs is in vele gevallen onmogelijk geworden, deels omdat het de eenvoud heeft verloren van de ooit zo klare Euclidische meetkunde, welke zelfs als voorbeeld diende voor de wijsbegeerte van Spinoza en die van nog andere 'verlichte' geesten. Meer dan ooit lijkt wetenschap vandaag zoniet een verwarde zaak, dan toch een aangelegenheid die nogal eens verwarring sticht.
De meetkunde van Euclides was altijd al een bijzonder grote vreugde voor de menselijke geest op zoek naar waarheid en vooral naar zekerheid en zij leek hem ook exact datgene te bieden wat hij zocht. Maar eigenlijk speelde zij met hem een spel zonder dat hij dit goed besefte: Euclides' meetkunde onderscheidde zich immers principieel niet van om het even welk ander spel, al was dit spel wel heel bijzonder, vermakelijk en bovendien schijnbaar diepzinnig. Een spel bleef het echter, aangezien het werkte met aannamen - axiomata - welke geheel onwerkelijk waren, omzeggens wereldvreemd. Vlakken bestaan immers niet los van de ruimte en ruimten bestaan niet los van de tijd; ook rechten zijn volstrekt ondenkbaar, en punten, en ook lengten die immers moeten afgemeten worden aan een geijkt prototype dat ergens in de werkelijkheid moet bestaan. Deze en nog andere zaken definiëren niettemin een spel dat dermate spannend kan ogen dat men zich algauw bereid toont om ze erbij te nemen, die "leugentjes om bestwil", zoals men de fundamentele onmogelijkheden van die meetkunde maar al te verschonend noemt.
Men kan een Euclidisch vlak niet zomaar op de echte aarde plakken, bijvoorbeeld om een oppervlakte te berekenen in functie van de verkoop van een stukje land. Soms lijkt dat wel praktisch en kunnen meetfouten herleid worden tot quasi nul. Het probleem is echter dat een oppervlakte van papier geen levende aarde is, dat elk stuk land zijn eigen waarde heeft en dat die waarde veel beter kan worden uitgedrukt in de opbrengsten van dat landgoed dan in zijn oppervlakte. Land dat de oever vormt van een beek of een rivier, is vruchtbaar slib dat mogelijkerwijze vele keren meer renderen zal dan een stuk van dezelfde grootte eventjes verderop. De oever die de zuiderzon loodrecht op zich laat schijnen zal bovendien vruchtbaarder zijn dan de daar tegenover liggende oever. Aarde die wegvloeit met het water mee, zal uiteraard haar vruchtbaarheid verliezen, en dat zal ze ook doen als ze met zout water wordt bevloeid of als ze uitdroogt voor een veel te lange tijd. Een steile bergflank in de buurt kan voor een dagelijkse schaduw zorgen die door dat gebrek aan licht de meest vruchtbare grond geheel en al waardeloos maakt en ook erosie, aanhoudende bedekking van de bodem met stenen of nog vele andere zaken kunnen de waarde van een stuk land mede bepalen: de oppervlakte alleen zegt bijna niets, Euclides' meetkunde behoort veeleer tot een wereld die niet de echte is waarin wij leven.
Een spel is altijd zeer verleidelijk om spelen, daar het ons voor een welbepaalde tijd van de werkelijkheid verlost die niet zo simpel is. Het verlicht het gemoed om zaken die verward maken en die zo zwaar wegen, die ingewikkeld zijn en die niet ophouden met veranderen, voor te kunnen stellen onder een meer eenvoudige vorm, een naam, een nummer, een getal. In het spel worden de regels van de werkelijkheid zelf, die oneindig talrijk zijn, die ontelbare uitzonderingen kennen en die nooit ophouden met veranderen, gereduceerd tot een bijzonder overzichtelijk en eenduidig reglement, alsof nu alle dingen zoveel simpeler, overzichtelijker en beter voorspelbaar werden dan ze feitelijk zijn. Het spel is een ludiek bedrog dat ons de onverteerbare waarheid aanvaarden doet, maar waardoor we feitelijk ons eigen doodvonnis onderschrijven. En elke wetenschappelijke benadering van de levende werkelijkheid is zo'n spel, is zo'n vertekening die ons slechts aanzet tot onnadenkendheid, alsof wij plotseling hadden opgehouden met verantwoordelijk voor onszelf te zijn, alsof het spel onze verantwoordelijkheden in onze plaats kon dragen.
Het spel, en ook dat spel dat in de wetenschappen wordt gespeeld, heeft lange tijd de mensheid in haar greep gehad, heeft ons betoverd en heeft ons zelfs geheel hervormd. Maar dat spel heeft grenzen en daar botst het op, hoe langer hoe meer. Met het ten einde lopen van de tijden en met de vele stroomversnellingen die de eindtijd meebrengt, lijkt het spel in duigen te vallen en kan het ons niet meer bekoren zoals het dat ooit deed. Van het spel zien wij nu steeds vaker de grenzen en ook de averechtsheid, wij hebben geleerd dat elke winst uiteindelijk elders betaald moet worden omdat niets uit niets voortkomen kan. Het aan zijn laarzen lappen van de wetten welke ons individueel wat intomen ten bate van de gemeenschap, rendeert niet zonder dat die wetten devalueren en daarmee ook de mogelijkheid op het maken van winst die immers van de menselijke samenwerking afhangt en derhalve van het gehoorzamen aan die wetten. Dat alles uiteindelijk zo lang uitvalt als het breed is, maakt ons van het holle karakter van onze kennis zelf bewust en zelfs dat bewustzijn kan ons uiteindelijk niet baten. In de tijden waarin wij beland zijn, lijken de betoveringen van weleer verbroken, de sluiers opgelicht, de verrassingen helemaal uitgepakt, de kreten van verwondering gesmoord door een vreemde zelfvoldaanheid. De mens heeft het wonder uitgedaagd, hij heeft de Schepper uitgedaagd om bovenop het wonder dat hij niet meer zien kon, uit te pakken met een wonder op maat en nu krijgt hij het deksel op zijn neus, de werkelijkheid klapt dicht, de droom verdwijnt in een dichte mist en wat blijft, is lege tijd. De werkelijkheid verdwijnt immers van zodra die helemaal spel geworden is. Is dit dan het niets, of is het de geest of is het geen van beide?
(J.B., 23 augustus 2009)
13-08-2009
Is er (weer) een grote burgeroorlog op komst? (delen 1, 2 en 3)
Is er (weer) een grote burgeroorlog op komst?
1.
Wie zegt dat er oorlog komt, heeft altijd gelijk en evenzeer is het waar dat we die volgende oorlog steeds meer nabij komen. En laten we daar aan toe voegen: als er oorlog komt, dan zal het waarschijnlijk een burgeroorlog zijn. Deze laatste stelling wint trouwens aan geloofwaardigheid als wij erin slagen om zoniet alle dan toch de grootste onder de oorlogen als burgeroorlogen voor te stellen.
Burgeroorlogen ontstaan waar (in eenzelfde streek) voornamelijk op grond van etnie, politiek of religie onderscheiden groepen elkaar gaan bevechten. Burgeroorlogen zijn door de band zeer geladen, langdurig en bloedig.
Er bestaat een theorie - van de hand van de historicus Ernst Nolte - volgens welke in het Europa van de voorgaande eeuw niet zozeer twee wereldoorlogen hebben gewoed, maar wel één lange, aanslepende burgeroorlog, meer bepaald tussen communisten en fascisten. (1) Volgens die (oorspronkelijk marxistische) theorie is het fascisme een antimarxisme dat strijd voert met een tegengestelde ideologie maar met dezelfde (wrede) methoden. (2) Nolte en de zijnen beweren dat al die ellende het resultaat is van het supervoorbeeld van terreur, namelijk Robespierre in de Franse revolutie. (3)(4)
Realistischer lijkt mij de theorie die voorhoudt dat oorlog het verlengstuk is van de economie - een theorie die dus stelt dat wij voortdurend in een staat van oorlog verkeren: voor het merendeel van de tijd bestrijden wij elkaar louter economisch en is het geweld geïnstitutionaliseerd; nu en dan echter grijpen we naar de wapens. Vrede is dan middels maatschappelijke spelregels gekanaliseerde oorlog. Die zogenaamde vrede is nog steeds oorlog, maar dan wel een oorlog die nog uitsluitend de verliezers stoort en niet langer diegenen die aan de winnende hand zijn. Deze laatsten leven immers in vrede omdat zij bezitten wat de eersten vooralsnog hopen te zullen verkrijgen. Maar die hoop geraakt op, de schellen vallen de gedupeerden van de ogen en het geweld breekt uit...
Vrede is een vrucht van vertrouwen, maar slechts een deel van de bevolking is dat vertrouwen waard - het andere deel misbruikt het door diegenen die vertrouwen in hen stellen, middels dat vertrouwen zelf te ondermijnen. De bedrieger wint altijd omdat zijn bedrog pas zichtbaar wordt nadat het hem zijn winst heeft opgeleverd. De gedupeerde slaat in zijn ogen alleen maar een mal figuur en wordt door hem feitelijk uitgelachen. De rechtvaardigheid is zoek waar spelregels mensen onderverdelen in verstandigen (zij die de regels niét volgen) en naïevelingen (zij die dat wél doen), en waar goedheid een synoniem van domheid geworden is en het kwaad wordt bejubeld als was sluwheid een kenmerk van hoge intelligentie. Bovendien bewerkt de algemene lafheid dat de sluwen worden gesteund door wie geloven of hopen onder hun mantel te zullen kunnen schuilen. Al die zaken maken dat de vrede een hoogst labiele toestand is, dat een oorlog onder burgers altijd onderhuids zal blijven broeden en nu en dan ook echt zal uitbreken in al zijn hevigheid.
Het wordt echter mettertijd onduidelijker welke politieke opvattingen al dan niet elkaars opponenten vormen in hun pogingen om de vrede te handhaven of om dus een maatschappij in dan toch een zeker evenwicht te bewaren en haar te laten ontwikkelen. Fascisme staat niet tegenover communisme, alleen al omdat deze bestuurssystemen allebei hun gezag ontlenen aan het feit dat ze stokken (in het Latijn: 'fasces') achter de deur hebben staan. Zelfs de democratie kan zonder die stokken geen kant op. Een groot Russisch auteur beschrijft in een kortverhaal waarom ondanks de afwezigheid van staatscontroleurs, de WC's in het zogenaamde vrije Westen altijd zo proper zijn: een vernuftig mechanisme verbindt daar de hendel voor het doorspoelen met het deurslot en, zolang men niet doorgespoeld heeft, blijft men in de WC opgesloten zoals een crimineel in zijn cel. (5) Het schijnbaar plichtsbewuste gedrag in de zogenaamd vrije landen is met andere woorden niet het gevolg van inzicht en het resulteert evenmin uit een vriendelijk verzoek of een bevel: het is daarentegen een dwang die in de maatschappelijke structuren zelf is ingebouwd en die derhalve even genadeloos is als de brute natuur. Die genadeloosheid die aan het extreem liberalisme eigen lijkt te zijn, zorgt voor de schrijnende bedelarij, voor allerlei verslavingen, voor het afzichtelijke 'plezier' (lees: het verteer en de spil- en speelzucht) van de rijken en uiteindelijk ook voor het geweld dat de samenleving ontmenselijkt. Tolerantie in de zin van het vermogen om te verdragen dat er buiten de lijntjes wordt gekleurd en dus in de zin van vergevensgezindheid, is niet oneindig uitrekbaar doch kent grenzen welke worden opgelegd door de drang tot zelf- en soortbehoud.
Politieke systemen lijken wel herleidbaar tot elkaar, ze lijken in wezen niet verschillend, behalve dan misschien dat ene systeem van de democratie, mits het een soort van systeemloosheid blijft verzekeren, wat wil zeggen: een onafgebroken opheffing van het bekomen systeem. Democratie lijkt wel voorlopigheid, systeemloosheid maar géén anarchie, omdat de systeemloosheid als zodanig een (geldig) beginsel is. En indien democratie nu maar eens en voorgoed gedefinieerd werd als een systematische systeemloosheid, dan konden misschien ook op langere termijn die gevaren worden weggewerkt waarvoor heden allerlei mensonwaardige cordons sanitaires dienen uitgevonden te worden. Dat lijkt een reusachtige opgave weliswaar, maar misschien is het de enige nog te bewandelen weg naast die snelweg die recht naar steeds weer nieuwere oorlogen voert...
(Wordt vervolgd)
(J.B., 10.08.'09)
Noten:
(1) Het betreft hier de opvatting van de in 2000 door de rechtervleugel van de christendemocratische CDU met de Konrad-Adenauerprijs gelauwerde verdediger van het Hitlerregime, Ernst Nolte, met
Der europäische Bürgerkrieg 1917-1945: Nationalsozialismus und Bolschewismus, Herbig Verlag, München 1986.
(2) Stephane Courtois e.a. schrijven in Le livre noir du communisme. Crimes, terreur, répression, Ed. R. Lafort, 1997, over o.m. de Goelags (de Russische strafkampen met dwangarbeid), de hongersnood van 1932-'33, de vervolgingen van duizenden en de 'zuiveringen', de repressies gedurende het ganse bestaan van de Sovjets, ook in Oost-Europa (Hongarije, Tsjechoslovakije), in China, Cambodja, Noord-Korea, Cuba, Afghanistan - kortom: een terrorisme dat volgens sommigen, want de cijfers worden betwist, met zowat honderd miljoen doden nog moordender was dan het naziregime...
(3) Deze leider der Jacobijnen maakte gretig gebruik van de guillotine die in Parijs alleen al veertig duizend koppen deed rollen, waaronder die van koning Lodewijk 16 en diens vrouw.
(4) Cf. Wikipedia, respectievelijk onder de zoektermen "burgeroorlog", "europese burgeroorlog", "Ernst Nolte", "Jakobijnen", "Maximiliaan de Robespierre" en "Guillotine".
(5) Michail Zojstjenko met het verhaal: Waarom Duitsers de WC doortrekken. Zojstjenko (1885-1958) was een dissident schrijver uit het Sovjet Rusland die in 1946 publicatieverbod kreeg. (Met dank aan Dirk Biddeloo).
2.
Er zijn historici die geloven dat in de voorgaande eeuw niet twee wereldoorlogen woedden maar veeleer één langdurige burgeroorlog, meer bepaald tussen communisten en fascisten. Die twee ideologieën zijn weliswaar onderling tegengesteld, maar hun methodes zijn gelijkaardig, en dit wil zeggen: allebei even wreedaardig. Qua wreedheid lijken tenslotte àlle politieke systemen in hetzelfde bedje ziek, behalve dan misschien de democratie, maar dan op voorwaarde dat zij de systematische systeemloosheid belichaamt. Het kwaad blijkt immers telkens in het systeem zelf te zitten: niet in welbepaalde systemen, maar in élk systeem: het kwaad is de systematisering, en daarom ook zegt Friedrich Nietzsche niet toevallig: Der Wille zum System ist ein Mangel an Rechtschaffenheit." (6)
Vertrouwen, daar draait het in wezen om wanneer oorlog en vrede ter sprake zijn. Want indien het vertrouwen algemeen was, dan waren de regelgevingen en de wetten volstrekt overbodig. Nu zitten zij ons op de hielen, als waren zij de argusogen van onze medemensen zelf. Regels en wetten worden des te meer nodig geacht naarmate het wantrouwen groter is: zij regelen de economie als het ware "exact tot op de centiem" en er is ook geen rust als in de calculus op het eind van de dag een kwartje overschiet. De vrede wordt als het ware door een bonte variëteit aan regels en aan wetten onderstut, precies zoals een enorme schuur aan alle kanten en zijden onderstut wordt door ontelbare staken en pilaren. Maar het wantrouwen verlicht de arbeid niet, het maakt die slechts lastiger omdat het een groot stuk van de voorradige energie opslorpt terwijl het verder toch altijd geheel onproductief blijft. Wantrouwen schept wantrouwen, en zo blijft deze tumor groeien, totdat hij tenslotte àlle voorradige krachten naar zich toe trekt en er niets meer overschiet voor het eigenlijk werk dat de gemeenschap in leven moet houden en moet laten groeien. Het systeem wordt dermate log dat het de dood betekent van al datgene in wiens dienst het oorspronkelijk placht te staan. Precies omdat het systeem werd ontworpen uit argwaan, terwijl argwaan nog meer argwaan schept, is systematisering uit den boze.
Voor de staatsvorm die 'democratie' heet, bestaan heel wat omschrijvingen, maar als men het wezen ervan onderzoekt, dan moet men tot de bevinding komen dat de kern ervan ligt in haar redelijkheid, welke immers fel contrasteert met het geweld van, bijvoorbeeld, dictatoriale systemen. Toegegeven dat in verkiezingen en stemronden de rede als zodanig dan toch enigszins de mist ingaat aangezien het maar zelden het geval blijkt dat de meerderheid het bij het rechte eind heeft: aan democratisch genomen beslissingen gaan hoe dan ook onderzoeken, tellingen en debatten vooraf welke allemaal principieel open staan voor de kritiek van de burger. Het grootste gevaar voor de democratie bestaat misschien wel in het feit dat enkele grote partijen als het ware de dictatuur onder elkaar gaan verdelen, terwijl zij in de verkiezingen de individuele burgerlijke stemmen feitelijk opvreten en afvlakken. Immers, door het feit dat politieke partijen vaak geen andere inhoud hebben dan de naam waarmee ze zich onderscheiden van hun politieke rivalen, ontdoen ze eigenlijk alle individuele stemmen van hun inhoud, zodat aldus van de aanvankelijke redelijkheid uiteindelijk nog heel weinig overschiet.
In geval van eerlijke verkiezingen resulteert een verkiezingsoverwinning uit een getal dat een aantal kiezers vertegenwoordigt. En een eerste vraag hierbij kan luiden: hoeveel percent van die kiezers, kiezen op grond van redelijke argumenten? Edoch, direct daarbij aansluitend moet men ook vragen naar de grond van die redelijkheid, welke immers zichzelf teniet doet als de onderliggende motieven egoïstisch en geheel ónredelijk zijn... en dat blíjken ze ook vaak te zijn. Een kiezer stemt bijvoorbeeld voor een partij die alle snelheidsbeperkingen in het verkeer wil opheffen, en die daarvoor ook allerlei schijnargumenten aanbrengt, zoals bijvoorbeeld de theorie dat een toename van de gemiddelde snelheid zorgt voor minder verkeer op de baan. Edoch het motief van die kiezer is gebeurlijk louter sensatiezucht: hij bezit bijvoorbeeld een snelle wagen waarmee hij zijn frustraties afreageert. Zodoende functioneert de zogenaamde redelijke argumentatie in dit politieke spel nog louter als alibi, als dekmantel voor volstrekt redeloze beweegredenen van egoïstisch ingestelde individuen. Al wie deze vrees een ogenblik aan enkele concrete situaties toetst, zal algauw merken dat het hier allerminst om uitzonderingen gaat maar veeleer om de regel. Net zoals dat het geval is in het bedrijfsleven met de zogenaamde "dubbele boekhouding", of in de juridische wereld met de wetten die soms nog uitsluitend lijken te bestaan om hun achterpoortjes te verbergen, blijkt het op meer vlakken vaak de algemene tendens dat het redelijke verworden is tot een louter rookgordijn waarachter zich dan de volstrekt arbitraire zaken aan het oog onttrekken. De rede die oorspronkelijk in dienst staat van een openheid welke het wantrouwen de wind uit de zeilen moest nemen, blijkt vaak zelf nog slechts als rookgordijn te functioneren.
Om te vermijden dat een democratie aldus wordt uitgehold, dienen dan ook àlle systemen gewantrouwd te worden, inbegrepen het systeem van de rede. Dat redelijkheid en logica allerminst klaar en duidelijk zijn, wordt aangetoond door de onvergankelijke successen van welsprekendheid en reklame, welke steeds kunstiger balanceren op de grens van waarheid en leugen. De leugen is tot een 'kunst' uitgegroeid, of tot een 'wetenschap' van het bedrog, en de door prof. Charles Strickley reeds in 1955 gepubliceerde gegevens over psychopolitiek (7) zijn slechts voorbeelden onder vele andere die aantonen dat de vrees terzake allerminst zonder grond is. Edoch, wat rest ons dan nog als wij ook de rede moeten wantrouwen, wiens licht volgens talloze verlichte geesten de beste remedie tegen het wantrouwen vormt? Want als wij ons niet vergissen is hiermee een uiteindelijk probleem onder (uiteraard nog veel te schamele) woorden gebracht: het licht van de rede blijkt niet altijd dat van de waarheid te zijn...
(wordt vervolgd)
(J.B., 13 augustus 2009)
Noten:
(6) Götzen-Dämmerung, Sprüche und Pfeile, 26.
(7) Het betreft de New Yorkse uitgave getiteld: "Brainwashing: A Synthesis of the Russian Textbook on Psychopolitics".
3.
De redelijkheid en de waarheid zijn elk andere zaken, zoals ook de logica en de waarheid verschillend zijn, en zoals de wiskunde en de waarheid dat zijn, of de zintuiglijke ervaring en de waarheid: oppervlakkig bekeken lijken die dingen elkaars evenbeelden doch bij nader onderzoek gaan ze vaak over heel verscheidene terreinen. De waarheid is (slechts) één van de vele mogelijke waarden, naast bijvoorbeeld de goedheid en de schoonheid waarmee zij een soort van Platonisch driemanschap vormt. Maar in Aristotelische zin zijn daar ook nog categorieën zoals de hoeveelheid, de hoedanigheid, het waardoor en het waarom en zo meer - twaalf in totaal. Anders dan in die Aristotelische categorisering, geloven wij niet dat de waarheid en de waarde nevengeschikte categorieën zijn: ons inziens is de waarheid een waarde, doch niet andersom. Het ligt trouwens voor de hand dat de waarheid een specifieke waarde is: het is namelijk die waarde waarvoor de waarheid het waardecriterium vormt. Over de waarheid immers kunnen wij zeggen dat zij waardevol is, terwijl het zinledig is om over een waarde te zeggen of zij al dan niet waar is. Ook het goede en het schone zijn niet waar of onwaar; ze zijn echter wél waardevol. En zo ook kan de redelijkheid haar schoonheid hebben en kan men spreken over de elegantie van een wiskundig bewijs of over de schittering van een redevoering. Een wiskundig bewijs kan waar zijn, doch (binnen een welbepaald kader) tegelijk volstrekt waardeloos in het leven van alledag. Een redevoering kan meeslepend zijn precies omwille van haar doortastende argumentatie, maar daarom hoeft zij nog niet te stroken met de waarheid. Door de eeuwen heen werden de meest fantastische theorieën, vaak stammend uit de wildste fantasieën en uit het wensdenken van het primitiefste mensdom, welhaast wetenschappelijk onderbouwd met quasi meetkundig bewezen stellingen, denk maar aan de systematische theologie van het genie van Thomas Aquinas dat duizend jaar en langer de machtigste kerk ooit heeft geschraagd. Het empirisme, de theorie van Berkeley en talloze andere filosofische systemen zijn elk voor zich volstrekt verdedigbaar zonder dat ze onderling verzoenbaar zijn en terwijl ze elkaar zelfs radicaal tegenspreken. Een gedrag kan al dan niet redelijk worden genoemd maar het is niet waar of onwaar. Sommigen kiezen voor de rede, de ratio, en zij plaatsen deze op een hoge trap en brengen haar eer; anderen daarentegen verkiezen het om de gevoelens belangrijker te achten, en nu en dan laten zij de rede dan ook voor wat ze is. Over gekken wordt trouwens gezegd dat zij nog slechts over hun rede beschikken, al worden zij in een ander perspectief geïdentificeerd met die mensen die volstrekt redeloos zijn. Analoog kan men beweren dat het zoeken naar waarheid onze zekerheden versterkt terwijl, in een heel ander perspectief, kan aangetoond worden dat de waarheid geen zekerheid verdraagt en ook andersom: het ware kan nooit worden verwoord, het is onmeetbaar, en het meetbare en het zegbare zullen altijd veel te bekrompen zijn om ooit het ware te kunnen benaderen.
Omdat de waarheid veel omvattender is dan de redelijkheid, kunnen zelfs de meest uitgebreide (redelijke) systemen haar nimmer ten dienste staan: zij verminken haar onvermijdelijk. Uitleggen waarom iets schoon is, is een aangelegenheid die slechts tot hilariteit kan leiden, en zodoende illustreert de rede haar eigen kortzichtigheid. Het gedrag van opvoedelingen kan niet berekend worden of geconditioneerd naar de wens van de opvoeder, die dan zou degraderen naar het niveau van de dierentemmer, en de opvoedeling naar het niveau van het dier of zelfs naar het peil van het bestuurbare mechanisme. En zo ook kan men van mensen niet verwachten dat zij zich aan regels en wetten ondergeschikt maken - tenminste niet als zij niet overtuigd kunnen worden van hun noodzaak of zin. De waarheid is een heel ander paar mouwen dan alle trucs en systemen samen die haar aan zich wensen te onderwerpen.
Misschien om die reden zijn parlementaire discussies en gesprekken zo geladen met zaken die heel anders nog dan wiskundig, logisch, vakkundig en correct zijn. Politici dienen naast vakbekwaam ook eerlijk te zijn, betrouwbaar vooral en bedeeld met gaven die de intellectueel meetbare kwaliteiten overtreffen en die er niet en nooit toe terug te voeren zullen zijn. Om dezelfde reden baat het niet om de raad te vragen van een ingewijde inzake een probleem waarmee men worstelt, als deze ingewijde niet tegelijk een goede inborst heeft - in casu: de bedoeling om hulp te bieden veeleer dan het oogmerk om uit andermans problemen winst te slaan. Kennis kan niet baten als zij niet door goedheid wordt bestuurd, maar bijvoorbeeld door naijver, haat of vernielzucht, zoals ook alle getuigen van de atoombommen op Hirosjima en Nagasaki dat zullen hebben beaamd. Geniale medici kunnen zich overgeven aan praktijken zoals biologische oorlogsvoering en daarom ook wordt van medici verlangd dat zij de eed van Hippocrates afleggen vooraleer zij aan de slag gaan - in feite zou voor elk maatschappelijk relevant beroep zo'n eed moeten bestaan. Wat steeds weer vaststelbaar is, is wel dat de menselijke wreedheid vaak te maken heeft met een onwrikbaar vertrouwen of geloof in eender welke systemen, alsof zij in staat waren om de menselijkheid van de mens over te nemen en die in zijn plaats op hun schouders te torsen. Edoch, wat menselijk is kan niet door domme en gevoelloze systemen worden gedaan omdat systemen louter dingen zijn. Mensen zullen nooit ofte nimmer hun menselijke verantwoordelijkheid van zich af kunnen schudden; het zal ons nooit toegestaan worden dat wij ons van de last van ons geweten ontdoen door datgene wat er op drukt, naar systemen over te hevelen. IJdel is de hoop die verlangt naar een wereld waarin goed en kwaad niet meer zouden bestaan omdat zij bijvoorbeeld tot gezondheid en ziekte herleid zouden zijn geworden. Het streven dat de ziel en de motor uitmaakt van elk menselijk zijn en handelen, kan nooit worden weggeduwd zonder het leven zelf van de adem te benemen. Van een menswaardige politiek moet daarom worden geëist dat hij onophoudelijk in beweging blijft en nimmer stagneert. Veeleer dan wetten en regels, zullen het de lopende gesprekken en de vele samenwerkingsverbanden zijn die oriënterend moeten werken voor het algemeen gedrag. De imperatieven van ooit dienen zich om te smeden tot uitnodigingen, welke op hun beurt om antwoorden verzoeken die gesprekken op gang brengen, en in die gesprekken als zodanig voltrekt zich dan al dan niet het gebeuren dat naar maatschappelijke relevantie streeft.
(wordt vervolgd)
(J.B., 13 augustus 2009)
04-08-2009
'Ouderen' en 'jongeren'
'Ouderen' en 'jongeren'
Wie vijftig wordt en werkloos is, wordt door de arbeidsbemiddelingsdienst opgeroepen voor een re-evaluatie of een heroriëntatie: wij worden oud, maar we blijven optimist, zo zegt zegt een instructrice het aan de opgeroepenen voor: we gaan dus eens kijken wat we allemaal nog wél kunnen! Op het internet heten vijftigplussers ronduit senioren en vijftig is ook de leeftijd waarop het aanvaardbaar begint te worden om op rust te gaan. Ofschoon zestigers dan weer aangemoedigd worden om aan de slag te blijven, maar dat komt doordat gepensioneerden uit een andere kas worden betaald dan werklozen - een kas waarvan de bodem in zicht is geraakt nadat politici jarenlang met die gelden op de beurs hebben gespeeld. Als het maar geld in 't laatje brengt, dan scandeert men zelfs dat het leven pas met vijfenzestig begint, of zelfs met zeventig, en de clerus blijft hardnekkig volhouden dat het ware leven aanvangt na de dood. Groot lijkt dus het optimisme van sommigen, al blijkt het daar bij nader onderzoek veeleer om verholen hebzucht te gaan. Waar elkeen lijkt te scanderen dat het leven pas met zeventig begint, daar denken ze allen tegelijk dat vijftig oud is, en wie het nog niet is, die wil zelfs geen veertig zijn. Andermaal tegelijkertijd wil iedereen wel honderd worden.
Maar de grootste onzin inzake leeftijden hoort men uit de mond van meestal jonge mensen, al zijn er ook wel ouderen die zich hier aan vergrijpen, waar zij zonder nadenken beweren dat er in de maatschappij twee groepen bestaan, met name jongeren en ouderen. Twee groepen, eventueel aangevuld met overgangsgroepen, zoals de kaste van de 'middelbare leeftijd' en die van de 'hoogbejaarden'. En zij die dit beweren, behoren op het ogenblik dat zij die bewering doen dan meestal tot de groep die zij als de 'jongeren' beschouwen, ook al zijn ze vijfendertig. Het ontgaat hen blijkbaar dat de tijd nimmer te stoppen is, dat het stilstaan van de leeftijden een illusie is voor wie er van houden zichzelf te bedriegen en dat wie zich vandaag bij de jongeren rekenen, door anderen reeds als hopeloos oud worden afgeschreven en door hen ook worden afgevoerd.
Niemand is ofwel jong, ofwel oud: elkeen begint bij nul en eindigt op de leeftijd van het eigen overlijden. In die tussentijd veroudert men - de enen al sneller dan de anderen - ook al zegt men dat men groeit en bloeit. De lichamelijke groei komt eerst, zo geloven sommigen, en de geestelijke groei komt pas als de lichamelijke aftakeling al een tijdje op gang is. Edoch, wetende dat de geest een puur lichamelijk gebeuren is, kan men alras vermoeden dat niet de geestelijke top doch het toppunt van bijvoorbeeld een carrière wat later komt dan in de bloeitijd van zijn leven. Zoals trouwens ook de oogst met al zijn vruchten intreedt in de oogstmaand - augustus - als de dagen reeds geruime tijd korter aan het worden zijn.
Wij geloven dat wij een welbepaalde leeftijd kunnen hebben, maar uiteraard is dit een illusie zoals een andere: er zijn geen leeftijden die dan, bijvoorbeeld, om het jaar zouden veranderen; er bestaan geen mensen die jaarlijks ouder worden, er zijn er zelfs geen die ouder worden met de dag: het ouder worden daarentegen is het proces van het leven zelf en indien dit proces, al was het maar één fractie van een seconde, zou stoppen, dan hield men ook voorgoed met leven op. Leven is verouderen omdat het leven zich niet afspeelt in een vermeend 'nu', een 'heden', een 'vandaag', 'dit jaar' of 'deze tijd', doch immer tegelijk zichzelf nalopen en verliezen moet: wie of wat ook leeft, verlangt naar het ogenblik dat komt en, eenmaal dat moment er is, glijdt het door de vingers gelijk zand of water. Verdwaasd kijkt men dan op wat was, terug en, eenmaal weer tot relatieve rust gekomen, blikt men dan opnieuw vooruit en de beweging herbegint. De beweging die doet denken aan de klimbeweging die een made maakt wanneer zij zich verplaatst: zij trekt haar achterste tot bij haar kop, haar staart raakt haar kop en zo vormt zij met haar lijf een lus; vervolgens werpt zij haar kop weer voor zich uit en vormt haar lijf een lijn: lus, lijn, lus, lijn, lus... totdat zij eensklaps verdwijnt in de bek van een mus.
Is het de bek van de mus die wij schuwen als wij maar liever jong wilden blijven, of is het de aftakeling van de oude dag? Vrezen wij voor de dood zelf of maakt het langzame sterven dat eraan voorafgaat, de oude dag zo weinig benijdenswaardig - althans in de ogen van velen? Hoe dan ook is leven sterven, om de reeds genoemde reden: het leven is een proces dat met het ouder worden samenvalt. Wie wil leven, wil ook sterven - andermaal omdat de twee geheel en al ononderscheidbaar zijn. Alleen het perspectief op de zaak zorgt voor hetzij de vrees, hetzij 't verlangen dat ons nooit neutrale bewustzijn begeleidt: wij willen leven waar wij naar morgen verlangen en wij vrezen de dood waar wij daarentegen terug willen naar wat gisteren was en vooral naar wie wijzelf gisteren waren.
Dat laatste te willen is weliswaar waanzin: niemand immers kan bij zijn volle verstand in de richting van het verleden willen gaan. Maar die waanzin, helaas, is zeer weids verbreid, en dat bewijzen alleen al de fortuinen die worden gemaakt door beloftes van eeuwige jeugd en reeds door allerlei producten die de nostalgie koesteren en voeden. Retro, antiek, musea, noem maar op: alle modes en trends keren om de haverklap terug, en dat lijkt wel vooral het geval met de muziek waarmee men immers zijn gevoelens van het moment associeert: muziek die speelde toen men jong was en verliefd, lijkt ons weer jong en verliefd te maken als wij ze in onze oude dagen opnieuw horen weerklinken, en dan kopen wij die plaatjes, cd's of wat het intussen ook mogen zijn, in de stille doch waanzinnige hoop dat wij aldus ook onze jeugd herwinnen.
Driewerf helaas, want de tijd kent slechts één enkele richting. En toch is en blijft dat een zeer goede zaak - andermaal: omdat leven en sterven in wezen hetzelfde zijn. Oud worden is het lot van al wie bestaan omdat bestaan per definitie oud worden is: men wil steeds langer bestaan en hoe langer men heeft bestaan, des te ouder is men ook geworden. De term 'jongeren' kan in dit licht dan alleen nog maar betekenen: mensen die door de band nog veel meer tijd met oud worden zullen spenderen dan diegenen die het al zijn.
(J.B., 2 augustus 2009)
01-08-2009
Het plaatsgebrek en de duivel
Het plaatsgebrek en de duivel
Niets kan bestaan als het niet een eigen plaats heeft. Neem nu een zweefvlieg: zij heeft een eigen stekje in de lucht, een stekje dat van haar is, en zij hangt daar ook de godsganse dag te zweven om het voor indringers te bewaken. Slechts met korte flitsen verlaat zij haar stek om er onmiddellijk weer terug te keren. Belandt deze vlieg op een bepaald ogenblik geheel onverwacht in de snavel van een zwaluw, dan komt haar stekje vrij. Maar niet voor lang: binnen de kortste keren wordt die plaats ingenomen door een kersverse zweefvlieg.
Het aantal plaatsen is beperkt, niet de zweefvliegen: die zijn er in overvloed en zij zitten alleen maar aan te schuiven, in de hoop dat ze ooit eens aan de beurt kunnen komen. En zo gaat het met alle levende wezens en kortom met alles wat het bestaan naar binnen wil. Op het eerste gezicht immers, zou men denken dat een uiterst vernuftige constructie zoals een zweefvlieg, ontelbare keren waardevoller is dan het plekje waar zij hoort te zweven: dat plekje lijkt immers helemaal niets meer te zijn dan een lege ruimte, waardeloos op zich, en wachtend naar het ene of andere dier of ding om daarmee enigszins opgevuld te worden. Maar niets is minder waar: als puntje bij paaltje komt, blijken zweefvliegen aan de lopende band geproduceerd te kunnen worden: zweefvliegen, bomen, mieren, maar ook katten, honden en zelfs mensen. Plaats of ruimte daarentegen kan niet worden uitgebreid: een kubieke meter kan zich niet vermenigvuldigen, een ruimte kan zich niet in twee delen opsplitsen die dan elk weer zouden groeien zodat ze samen dubbel zoveel plaats zouden betekenen dan hun 'voorouder'. En gesteld dat zij dat tòch konden doen, dan namen zij alleen maar dubbel zoveel plaats ín.
Evenmin trouwens kan er al was het slechts één enkele minuut worden toegevoegd aan de bestaande tijd, en met de tijd is het trouwens nog veel erger gesteld dan met de ruimte, want zeer in tegenstelling tot de ruimte, waarvan wij aannemen dat ze blijft wat ze is, kunnen wij niet verhinderen dat de tijd op de koop toe ook nog eens vergààt.
Alles heeft zijn plekje: het klinkt zoals "op elk potje past een dekseltje", maar het is feitelijk een grove leugen. Indien wij de waarheid geen geweld wensten aan te doen, dan zouden wij moeten zeggen: alles wat een plekje heeft, bestaat. En dat is precies het omgekeerde van wat wij geloofden het geval te zijn, namelijk dat alles wat bestaat, een plekje heeft. Andermaal: om te kunnen bestaan, moet men eerst een plekje hebben, want niemand of niets kan bestaan geheel buiten de ruimte om en wars van alle plaatsen. (*)
Dat ondervinden vandaag zelfs de mensen, ingevolge een overbevolking die binnenkort - als wij de statistici en de demografen mogen geloven - alle perken te buiten dreigt te zullen gaan. Nu reeds krijgen mensen te horen dat er geen plaats voor hen is, zodat ze hun land moeten ontvluchten. Maar dan komen ze terecht in een ander land, waar ze om asiel verzoeken en, u raadt het al, daar krijgen ze precies hetzelfde te horen: "Het spijt ons, meneer, mevrouw, maar er is geen plaats meer voor u". En die mensen zonder plaats worden vervolgens als het ware samengeperst, zoals men dat ook met het huisvuil doet, dat immers na de samenpersing veel minder plaats inneemt dan voordien, zodat het alsnog op de kar kan geladen worden. En dit in afwachting van een definitieve 'verdwijning' van die asielzoekers, wat deze ook moge inhouden: een terugkeer naar het land van herkomst, waar hen de vervolging wacht en een gewisse dood; verstoppertje spelen in de onderwereld waar zij, hoewel nog steeds plaats innemend, alvast onzichtbaar worden voor al wie wél een stekje hebben; aan de bedelstaf in de straten van de stad, op drukke kruispunten en verkeersaders met een plastic bekertje of een rammelende, ratelende tinnen kroes, want ook dat is een vorm van onzichtbaarheid en van geen plaats innemen...
Zelfs voor de doden is er geen plaats meer, de huur op de kerkhoven wordt elk jaar weer duurder en van steeds meer mensen wordt na hun heengaan het stoffelijke overschot verbrand tot as, die immers nog weinig plaats inneemt, ook al omdat as verstrooid wordt en dus zowat overàl terecht kan komen, ook en vooral op plaatsen die daar eigenlijk niet voor bedoeld zijn. Maar dat is uiteindelijk het geval met alle 'afval'. En zolang het afval tijdig gerecycleerd kan worden - àls het al recycleerbaar is - blijven de problemen wel binnen de perken. We weten onderhand wel dat plastic afval via het vuilnisbelt, de zee en de vissen, tot in al onze lichaamscellen verstrooid zit, waar het dan zonder pardon met een of andere kanker op zijn beurt ons uit de weg ruimt.
Dingen en dieren, planten, zelfs mensen zijn er in overvloed, maar het aantal plaatsen is beperkt, en zo komt het dat de lege ruimten veel kostbaarder zijn geworden dan alles wat hen opvullen kan. Een wel heel bijzonder gevolg hiervan is dan dat bezittingen, die immers ook plaats innemen, steeds meer geld gaan kosten. Enerzijds lijkt het er dan op zij méér waard worden omdat zij net zoals levende wezens, die men immers dagelijks moet te vreten geven, pakken geld gaan kosten om ze in zijn bezit te houden. Anderzijds blijken zij steeds vaker slechte investeringen te zijn, precies omdat zij hun bezitters op den duur verarmen in plaats van hen te verrijken, wat aanvankelijk toch de bedoeling was van het kapitaal. Inderdaad, het plaatsgebrek maakt dat op den duur het kapitalisme, dat teert op de meerwaarde van het bezit, binnenstebuiten wordt gedraaid: bezit levert immers geen rente meer op, zodat de rijken spontaan gaan verarmen, en dit in tegenstelling tot de armen, die daardoor spontaan worden verrijkt. Of lopen wij hier van stapel?
Een andere zaak die voortvloeit uit die 'omkeringen' is de volgende, en nu moeten we ons andermaal wenden tot de kunst - de hedendaagse en de andere, het doet er niet zo heel veel toe. Ruimte wordt steeds duurder omdat er steeds meer plaatsgebrek is voor mens en dier en ding, zo hebben we gezegd. Vooral in steden ziet men huurprijzen de hoogte in gaan, in de centra kost een pand van amper enkele vierkante meter, fortuinen. En dan ziet men daar ineens... die musea, waar ruimte in overvloed is, hoge plafonds en licht en parken vol bomen in de weidse omgeving. Daar lijkt er ineens een overschot aan plaats te zijn - een overschot aan plaats om bijvoorbeeld een doek met zonnebloemen van Vincent Van Gogh tentoon te stellen, een doek ter waarde van een paar miljard. Het lijkt wel alsof het doek vanuit zichzelf ruimte uitstraalt om zich heen. En dat lijken niet alleen kunstvoorwerpen te doen, maar ook mensen met veel geld: als men hen van bovenuit zou in de gaten houden, dan zou men zien hoe slechts heel zelden de ruimte die hen spontaan lijkt te omgeven, zeer tijdelijk inkrimpt.
Geld schept ruimte, en op dezelfde manier schept geld ook tijd, en zo komt het dat de zogenaamde rijken onder ons geen gebrek hebben aan tijd en ruimte, waar alle anderen nood aan hebben. Geld, aanvankelijk een materieel goed en symbool ook van al wat van stof was, lijkt een specie te zijn geworden die nu geheel aan de tijd en alvast aan de ruimte ontsnapt, en wel in die zin dat geld niet langer ruimte inneemt maar daarentegen voortbrengt. En hier lijkt het er zelfs op dat de natuurwetten buigen voor de duivel, dat de duivel zelf zich meester poogt te maken van de natuur, en dat hij dit doet via de zonde van, in dit geval, de menselijke hebzucht die als het ware een gat in die natuurwetten gaat vreten waardoor hij zich een weg baant naar een troon die aan de dood zelf lijkt te ontsnappen.
De wereld wordt geleidelijk een plaats met plaatsgebrek voor al wie niet in het bezit is van een toegangspasje, precies zoals ooit zovele plaatsen op de wereld ontoegankelijk werden voor wie geen ticket kopen kon. De wereld is stilaan volledig in het bezit geraakt van 't gouden kalf, en straks zal de waarde van een mensenleven uitsluitend afgemeten worden aan wat dat individu aan geldelijke middelen bezit. Wie niets bezitten, zullen ook geen plaats meer krijgen en zij zullen worden samengeperst, verast en uitgestrooid. En zij die bezitten: rondom hen zal zich, gelijk als uit een stralend centrum, een veld vormen van ruimte en van tijd, waarvan de grootte evenredig zal zijn aan het bezit dat zij vertegenwoordigen. Alles immers zal gekocht worden en verkocht, precies omwille van dat plaatsgebrek, dat er dankzij een overvloed aan leven is gekomen. En zo wordt ook de overvloed tot een tekort, en keert ook hier het goede in zijn tegendeel, geeft de goddelijke schepping uit op wat de duivel lief is, en is de tegendoelmatigheid de opperkoning die als een vloek rust op alles en allen.
(Jan Bauwens, 1 augustus 2009)
Noten
(*) In de kluizen van een groot Antwerps museum rust het unieke copie van het Lam Gods van de hand van Coxie, de hofschilder van Filips II. Het ligt er, weliswaar achter professionele grendels, helemaal verkommerd bij, zoals de vele kunstwerken die onze musea rijk zijn, en waarvan er slechts een fractie kan worden tentoon gesteld... wegens plaatsgebrek. Het originele Lam Gods van de gebroeders Van Eyck uit 1432 hing tot voor enkele decennia nog quasi onbeschermd in het licht van de zon... door plaatsgebrek. Honderden, zoniet duizenden van onze beste kunstwerken op doek, waarvan prenten zijn afgedrukt in internationale catalogi, hangen in de vorst in tochtige en vochtige kloostergangen... door plaatsgebrek.
Over de grote Johann Sebastian Bach weten wij dat hij als kapelmeester elke zon- en hoogdag nieuwe muziek schreef voor zijn koor en zijn orkest; die muziek werd gecopieerd met een soort stencilmethode, waarbij het notenschrift in koperbladen werd gegraveerd, en ook daar deed zich plaatsgebrek voor: elke week werden de beschreven koperbladen platgeklopt en hergebruikt, koper was immers te duur om daarop Bach's muziek te bewaren...
Indoctrinatie, misleiding en psychopolitiek
Indoctrinatie, misleiding en psychopolitiek
1. Hersenspoeling in het communisme
Niet langer dan vierenvijftig jaar geleden - in 1955 - maakt de New Yorkse professor Charles Strickley de inhoud van een bijzonder boek wereldkundig. Het ging om een Russisch handboek dat zou gebruikt worden op ondergrondse communistische scholen - een leerboek over praktijken van hersenspoeling en psychopolitiek. (1) Het boek bevat een strategie om de geestelijke gezondheidszorg aan te wenden als dekmantel voor politieke overreding en psychosociale of zelfs fysieke uitschakeling van politieke tegenstanders. De verantwoording luidt dat het rationalistische communisme de beste staatsvorm is, het westerse kapitalisme de meest verziekte. De staat is zoals een lichaam: dat functioneert pas gezond als alle organen en cellen samenwerken. Tegenwerkende delen maken op den duur het ganse lichaam ziek; daarom ook zijn alle middelen die hen in het gareel kunnen dwingen, gerechtvaardigd. De "operante conditionering" van Pavlov geldt als basis voor de tactiek van de hersenspoeling. Als voorbeeld vertelt het bevreemdende handboek hoe de Kozakken een wild paard plegen te temmen: om zijn wil te breken en gehoorzaamheid af te dwingen, slaan zij een fles vodka aan scherven tegen zijn kop zodat de alcohol inbrandt in de ogen van het dier. Voortaan zal het gehoorzamen als een lammetje.
Psychopolitiek doelt op de onderwerping van andermans gedachten en strevingen en op de verovering van de vijand middels zogenaamde geestelijke gezondheidszorg. Die moet in de cultuur van de vijand een maximale chaos creëren. Lavreti Pavlovitsj Beria verklaarde in een toespraak aan de Amerikaanse studenten van de Lenin Universiteit in 1936, geheel overeenkomstig het Sovjet handboek:
"IJver tot op het punt dat elk psychologieleraar, onder de dekmantel van het vak 'psychologie', bewust of onbewust, de communistische doctrine onderwijst. (...) IJver totdat alle dokters en psychiaters hetzij bewuste psychopolitici zijn geworden, hetzij onbewust onze doelen dienen. (...) Op die manier kunnen onze vijanden gelijk insecten verdelgd worden (...) Leiders kunnen gedwarsboomd worden door hun families met drugs te verzieken. Jullie kunnen hen dan van de kaart vegen door hen krankzinnig te verklaren. En werken ze teveel tegen, dan laten onze technologieën het toe hen tot krankzinnigheid te brengen." (2)
Tegenstanders moeten in diskrediet worden gebracht en aangezet worden tot zelfmoord - wie door een arts tot krankzinnige gestigmatiseerd wordt, verliest alras alle krediet. De loyaliteit aan zichzelf wordt vernietigd door iemands zelfvertrouwen te kelderen; de familie-eenheid kan vernietigd worden door de familieleden onderling financieel onafhankelijk te maken, door het huwelijk te degraderen en scheidingen te vergemakkelijken; de loyaliteit van vrienden en omgeving wordt vernietigd door hen te beschuldigen van het verspreiden van geruchten; de loyaliteit aan de kapitalistische staat wordt vernietigd door intolerantie tegenover de jeugd, die zich dan zal keren tegen die staat.
"Door allerlei drugs makkelijk verkrijgbaar te maken, door aan tieners alcohol te verschaffen, door onbeschoft gedrag aan te moedigen, door hen te prikkelen met pornografische literatuur en door bepaalde seksuele praktijken bij hen aan te prijzen via de voorlichtingsbureaus, kan de psychopoliticus een attitude van chaos, ijdelheid en waardeloosheid creëren, waarin dan het communisme opduikt als dé oplossing die de jeugd op elk gebied de volledige vrijheid schenkt." (3)
Psychopolitici zijn werkzaam op universiteiten, bijvoorbeeld als psychologiedocenten, en zij moeten aan hun studenten de communistische leerstellingen aanbieden zonder dat zij dit beseffen, namelijk onder het mom van moderne wetenschappelijke principes die leren dat mensen dieren zijn. De macht van de religie moet gebroken worden en religiositeit moet als neurotisch gedrag worden bestempeld en religieuze families moeten aldus in diskrediet worden gebracht. Bekwame gezondheidszorgers moeten belasterd worden als onbekwaam en uitgerangeerd worden; psychopolitici moeten hun plaats innemen.
"Van al wie proberen om de psychotherapie te ontmaskeren als een psychopolitieke activiteit, kan men nog het beste de geestelijke gezondheid ter discussie stellen. (...) Psychopolitici moeten moord en geweld vermijden, tenzij binnen de muren van het krankzinnigengesticht en jegens personen wiens krankzinnigheid bewezen werd. (...) Hoe gewelddadiger een zieke behandeld wordt, des te hopelozer zal zijn krankzinnigheid uitschijnen. De maatschappij moet zodanig worden bewerkt dat elke opstandeling voor de rechter kan worden gebracht en dan toegewezen kan worden aan een psychopoliticus, die hem vervolgens met een electroshocktherapie tot volstrekte volgzaamheid kan brengen voor de rest van zijn dagen." (4)
"Tegelijk moet men het volk voorliegen dat het aantal gekken onrustwekkend stijgt. Zo wordt een noodsituatie geschapen waarin de psychopoliticus kan optreden als de reddende engel, en na verloop van tijd verwerft hij zodoende een leidende positie." (5)
Handlangers in de sector van de geestelijke gezondheidszorg kunnen worden aangezet tot (heimelijk registreerbare) seksuele perversiteiten, welke dan als chantagemateriaal worden gebruikt om hen tot het uitvoeren van bevelen aan te zetten.
"Omdat de psychopoliticus aldus de zeggenschap verkrijgt over krankzinnigen waarvan velen misdadige trekken vertonen, kan hij hen eventueel in zijn plannen betrekken. Die gekken zullen immers blindelings alle destructief werk verrichten dat hen wordt opgedragen, als zij maar op de juiste manier straffen en implantaten krijgen toegediend. Zo wordt het ook echt kinderspel om de jeugd van het betrokken land te bederven, de leiders te belasteren en de rechtbanken in te nemen." (6)
Het monopolie van de kerk over de geestelijke gezondheidszorg moet worden gebroken; zij moet in diskrediet worden gebracht. En verder:
"Schrijvers die het aandurven om aan het licht te brengen dat de maatschappij onder het juk ligt van complete geestelijke controle en dwang, moeten worden aangezet tot schande of tot zelfmoord, zodat hun werk in diskrediet wordt gebracht. (...) De verspreiding van de communistische sociale orde verloopt overal voortreffelijk. De verspreiding van het communisme heeft overigens nooit geweld of strijd gevergd, ze is gebeurd door de verovering van de geesten. In de psychopolitiek werd die verovering tot in de details verfijnd. (...) Het doel wettigt de middelen. Het degraderen van een volk is minder wreed dan haar vernietiging met atoombommen, want voor een dier dat slechts eenmaal leeft, is elk leven zoeter dan de dood". (7)
Huiveringwekkend, maar volgens het handboek zelf zou de methode tienduizenden keren beproefd geworden zijn. Enerzijds lijkt de ontdekking van politieke gevangenenkampen de geloofwaardigheid van die zaak te ondersteunen. Anderzijds ziet het er naar uit dat politici - ongeacht hun kleur - niet om leugens verlegen zitten als het gaat om oorlogspropaganda.
2. Hersenspoeling in het kapitalisme
Uiteraard bezitten de communisten allerminst het monopolie over propagandatechnieken. Zo kreeg ook de CIA, de Amerikaanse inlichtingendienst, vrij spel in psychiatrische ziekenhuizen en in gevangenissen om mensen aan verregaande proeven inzake hersenspoeling te onderwerpen. Meerdere keren werden zelfs onwetende burgers, waaronder Amerikaanse militairen, als proefpersonen gebruikt.
Onder de dekmantel van terrorismebestrijding en dus in het teken van de algemene veiligheid en vrijheid, dreigen de burgerlijke vrijheden heden ten dage danig ingeperkt te worden dat in het westen staten dreigen te ontstaan die op politiestaten gaan gelijken. De burgers zijn zich vaak allerminst bewust van het feit dat er met hun privacy gelachen wordt door de huidige autoriteiten. Zeer onlangs nog (namelijk in juli 2009) zag het Nederlandse gerecht zich genoodzaakt om de veiligheidsdiensten aldaar op de vingers te tikken omdat zij systematisch de communicaties van journalisten afluisteren. En in het Belgische parlement werd enkele jaren geleden tijdens het vernieuwen van de vloerbekleding nog een uitgebreide installatie van afluisterapparatuur gevonden... van Amerikaanse makelij.
De reclamewereld kennen wij inmiddels, maar niet alleen de reclame hypnotiseert burgers en zet ze aan tot het gewenste gedrag: ook de zogenaamde wetenschappelijke berichtgevingen en het onderwijs zijn feller dan ooit voordien gekleurd met religieuze, antireligieuze of politieke boodschappen. In een wereld waar het goede vereenzelvigd wordt met datgene wat winst oplevert, zijn bedrog en hypocrisie de regel en het huwelijk tussen die twee resulteert in opgedrongen werkelijkheidspercepties die elkeen die zich poogt te informeren, alleen maar doen duizelen. Reclame en propaganda verbergen zich in shows, in soaps en in andere zogenaamde ontspanningsprogramma's, en regelen aldus het burgerlijke gedrag tot in de kleinste details. Via de media wordt bepaald wie geloofwaardig en kredietwaardig zijn en wie niet, en zij maken of breken personen, organisaties, culturen, normen, waarden, wetten en staten zonder dat er ook maar één kanonschot dient te worden gelost.
3. Het geloof in eigen leugens
De leugens die onder de heerschappij van het gouden kalf voor waarheden doorgaan, zijn niet te tellen; zij beheersen alle sectoren van het maatschappelijke leven - de gezondheidszorg, het onderwijs, het verkeerswezen en de administratie incluis, zoals vooral Ivan Illich dat indertijd overtuigend en bijzonder gedocumenteerd heeft aangetoond. Maar sinds korte tijd heeft de leugen zozeer aan kracht gewonnen, dat zij de werkelijkheid zelf dol heeft doen draaien. De twee polen - het kapitalisme en het communisme - hebben elkaar zozeer belogen door het voorwenden van het tegendeel van hun wezen aan elkaar, dat ze eensklaps in elkaar zijn overgegaan: de aloude communistische staten, zoals bij uitstek China, zijn door de voorwending van een westers, kapitalistisch imago, nu ook echt kapitalistisch geworden, terwijl heel wat westerse staten die een kapitaalkracht hebben voorgewend die zij helemaal niet bezaten, door de mand vielen en via een noodgedwongen protectionisme, feitelijk communistisch werden want volkomen beheerst door de staat.
Het lijstje van de hersenspoelers is ellenlang, maar wat meer is: aan dat lijstje kan nooit een einde komen omdat uiteindelijk niets of niemand niét op dat lijstje staat. Religies indoctrineren, en niet alleen 'sekten' doen dat, zoals de eigen religie haar concurrenten noemt. Maar ook de zelfverklaarde atheïsten hangen een vorm aan van geloof: de ijver en het fanatisme waarmee zij het niet bestaan van God propageren, laat daar geen enkele twijfel over bestaan. Oorlog in naam van de vrede en in naam van God; het pakt tussen de wereldlijke en de geestelijke heerser verpersoonlijkt in de keizer; massa-indoctrinatie onder de noemer van opvoeding; inquisitie en vervolgingen waaraan alle geheime diensten ooit een voorbeeld konden nemen; de veroordeling van de waarheid zelf in de terechtstellingen van wetenschappers en in de volgehouden negatie van experimenteel bewezen stellingen; het goedpraten en aanmoedigen van racisme, verdrukking en slavernij. Deze indoctrinaties zijn zo verregaand dat wie ze ondergaan nog nauwelijks beseffen dat hun geloofsijver en hun godvrezendheid jegens goden of afgoden van dezelfde makelij zijn als de angst die zij in zekere tijden ook hebben voor een tiran.
Staten eisen van hun soldaten dat ze - in tijden van oorlog - doden in hun naam, en soldaten vinden ook dat dit hun heilige plicht is: jonge vaders uit land A - en ingevolge de vrouwenemancipatie nu ook moeders - trekken naar het front en mikken daar met scherp op jonge vaders uit land B, door wie zij op hun beurt worden onder vuur genomen. Die vaders proberen elkaars kinderen vaderloos te maken of tot wezen, en zij geloven dat dit hun heilige plicht is en dus een daad waar zij trots op moeten zijn. Mijn eigen grootvader die nog aan het front vocht in de Tweede Wereldoorlog, vertelde me dat hij altijd boven de hoofden mikte: "Ik had zelf kinderen", zegde hij, "ik wilde ook niet dat mijn kinderen hun vader alleen van zijn graf zouden gekend hebben". Zeventig miljoen doden zijn er in die Tweede Wereldoorlog gevallen. Zeventig miljoen kogels uit plichtsbesef die tot eer strekken? Naar mijn bescheiden mening kunnen die afgrijselijke moordpartijen helemaal niets met plicht en trots te maken hebben; zij kunnen alleen maar het gevolg zijn van de meest verschrikkelijke indoctrinaties en hersenspoelingen. Ter herinnering: de straf op desertie is de dood met de kogel. De strijdliederen van weleer behoren tot ons culturele patrimonium, zegt u? Zij zijn niets meer dan een dun laagje vernis bovenop de meest beestachtige conditionering die maar denkbaar is. Geef ons dan maar de liederen van Bertolt Brecht: Erst das Fressen, dann die Moral. Zij zijn bruut, zegt u? Inderdaad, maar zij zijn tenminste nog de meest brute waarheid.
Men zegt dat de oorlog het verlengstuk is van de economie. De economie is wreed en berust op de principes van wraak en hebzucht, concurrentie en dus onderlinge tégenwerking in plaats van samenwerking. Moord is in de economie verboden, maar het vernietigen van andermans levensmiddelen is dan weer wél toestaan en wordt zelfs aanbevolen, het is een plicht voor wie wil slagen of rijk worden. Geen geld betekent geen brood op de plank, en dat is honger of dus de bedelstaf - is dit niet altijd de fysieke dood, dan is het alvast de maatschappelijke doodsteek en die leidt niet zelden tot de zelfmoord omdat mensen nu eenmaal groepsdieren zijn, niet van brood alleen leven, of een leven dat slechts een dierlijk overleven is, categoriek weigeren. Maar er is meer: de economie is namelijk het verlengstuk van de natuur, en zo komt het dat de oorlog uit de natuurlijke orde der dingen voortvloeit zoals water uit zijn bron. Van die oorlog maken de indoctrinatie, de hersenspoeling en de misleiding alom, gewoon deel uit en deze feitelijkheid verplicht al wie zijn leven lief is, om tot datzelfde kwaad jegens anderen zijn toevlucht te nemen.
Tenzij men uiteindelijk tot het inzicht kan komen dat alle mensen er bijzonder veel baat zouden bij hebben als zij ophielden met elkander te bestrijden en als zij gingen samenwerken, één groot blok gingen vormen en als mensheid gingen opereren. En is dat niet de bedoeling, uitgerekend van... het communisme? Is het dan niet die absolute noodzaak van intermenselijke samenwerking en van de stichting van één grote mensengemeenschap, die hier en daar wat pressie en wat dwang rechtvaardigt teneinde de logge massa mee te krijgen op dat ene, grote schip dat tenslotte haar grootste heil tegemoet zal varen? Of is ook dat een leugen, en misschien wel de ultieme leugen, namelijk dat de mens in staat zou zijn om de natuur te overstijgen terwijl hij er voor zijn bestaan tegelijk toch compleet afhankelijk van is? Wie zal het zeggen!
Noten:
(1) De vertaling van dit zogenaamde Sovjet handboek droeg de titel: "Brainwashing: A Synthesis of the Russian Textbook on Psychopolitics". Naar verluidt werd het verspreid als openbare waarschuwing (voor de wreedheden van het communisme)...
(2)http://www.hiddenmysteries.org/themagazine/vol14/scientology/brain-wash-intro.shtml :"You must work until every teacher of psychology unknowingly or knowingly teaches only Communist doctrine under the guise of "psychology". (...) You must labour until every doctor and psychiatrist is either a psychopolitician or an unwitting assistant to our aims. (...) With it you can erase our enemies as insects. (...) You can cripple the efficiency of leaders by striking insanity into their families through the use of drugs. You can wipe them away with testimony as to their insanity. By our technologies you can even bring about insanity itself when they seem too resistive."
(3)http://www.hiddenmysteries.org/themagazine/vol14/scientology/brain-wash-2.shtml: "By making readily available drugs of various kinds, by giving the teen-ager alcohol, by praising his wildness, by stimulating him with sex literature and advertising to him or her practices as taught at the Sexpol, the psychopolitical operator can create the necessary attitude of chaos, idleness and worthlessness into which can then be cast the solution which will give the teen-ager complete freedom everywhere - Communism."
(4)http://www.hiddenmysteries.org/themagazine/vol14/scientology/brain-wash-4.shtml : "Should anyone attempt to expose psychotherapy as a psychopolitical activity, the best defence is calling into question the sanity of the attacker. (...) Psychopolitics should avoid murder and violence, unless it is done in the safety of the institution, on persons who have been proven to be insane. (...) The more violent the treatment, the more hopeless insanity will seem to be. The society should be worked up to the level where every recalcitrant young man can be brought into court and assigned to a psychopolitical operative, be given electric shocks, and reduced into unimaginative docility for the remainder of his days. (...)
(5)http://www.hiddenmysteries.org/themagazine/vol14/scientology/brain-wash-5.shtml : "The society, at the same time, must be educated into the belief of increasing insanity within its ranks. This creates an emergency, and places the psychopolitician in a saviour role, and places him, at length, in charge of the society."
(6)http://www.hiddenmysteries.org/themagazine/vol14/scientology/brain-wash-5.shtml : "In that the psychopolitician has under his control the insane of that nation, most of them have criminal tendencies, and as he can, as his movement goes forward, recruit for his ranks the criminals themselves, he has unlimited numbers of human beings to employ on whatever project he may see fit. In that the insane will execute destructive projects without question, if given the proper amount of punishment and implantation, the degradation of the country's youth, the defamation of its leaders, the suborning of its courts becomes childishly easy."
(7)http://www.hiddenmysteries.org/themagazine/vol14/scientology/brain-wash-5.shtml : "Authors of literature which seek to demonstrate the picture of a society under complete mental control and duress should be helped toward infamy or suicide to discredit their works. (...) An extension of the Communist social order is everywhere victorious. The spread of Communism has never been by force of battle, but by conquest of the mind. In Psychopolitics we have refined this conquest to its last degree. (...) The end thoroughly justifies the means. The degradation of populaces is less inhuman than their destruction by atomic fission, for to an animal who lives only once, and life is sweeter than death."
29 juli 2009
14-07-2009
Adieu, welvaart?
Adieu, welvaart?
De geschiedenissen van de kosmos, die van het leven en tenslotte ook die van het mensdom, zijn weliswaar niet precies gekend, maar onze hypothesen benaderen de werkelijke gang van zaken waarschijnlijk goed genoeg om daarover te kunnen zeggen dat zij alles behalve rechtlijnig, gepland of doelgericht verlopen zijn. Alles wat gegroeid is, lijkt daarentegen veeleer de vormen aan te nemen van de takken aan de bomen: er zit wel een zeker patroon in, maar niemand is in staat om te voorspellen waar de volgende scheut zal ontkiemen en of dan die twijg naar links of naar rechts zal nijgen, of hij naar boven zal reiken of veeleer ter aarde neer zal buigen. Wij kunnen zeggen hoe een eik eruit ziet en we kunnen hem herkenbaar tekenen met potlood op papier, maar van geen enkele individuele, echte boom zijn wij in staat om de vorm van ook maar één van zijn takken te voorspellen. Hetzelfde geldt voor gezichten van mensen: een oneindig aantal gezichten kunnen we vanuit onze verbeelding tekenen, ragfijn en nauwelijks te onderscheiden van foto's, zodat niemand die ze bekijkt, kan weten of het de portretten zijn van mensen die ook echt bestaan, die echt hebben bestaan of die ooit zullen geboren worden. Op dezelfde manier kunnen landschapschilders door Simon Vinkenoog bejubelde wolkenvelden in olieverf op doek creëren en weidse landerijen, heuvelruggen en bossen die nergens bestaan, bestonden of ooit zullen te betreden zijn. Landschappen, maar ook huizen en steden, torens en onderzeeërs, vissoorten en zelfs gevleugelde paarden. Wat niet bestaat, kunnen wij niettemin verzinnen, maar van wat verzonnen wordt, kunnen wij vaak niet zeggen of het al dan niet kòn bestaan. En dat komt precies doordat wij helemaal onwetend zijn omtrent die al dan niet vermeende 'wetten' welke de mogelijkheden en de noodzakelijkheden verbonden met al wat is, zouden regelen. Daarom ook kunnen wij met betrekking tot de toekomst enkel gissen, waarbij we ons dan ook meestal gewoon ver-gissen. Edoch, andermaal: over bepaalde zaken kunnen wij het min of meer eens zijn, en dat is ook inzake een welbepaald onderdeel van onze geschiedenissen het geval.
Mensen zijn dieren die circa twee miljoen jaar geleden rechtop zijn gaan lopen. Schijnbaar hulpeloos en naakt, uiterst kwetsbaar en aangewezen op allerlei kunststukken, zoals kledij, huizen en allerlei infrastructuren, anders dan door de natuur gegeven, wordt al in de oudste mythen over onze soort gezegd dat bij haar schepping alle andere dieren hartsgrondig huiverden: ze sloegen een kruis avant-la-lettre. Maar niet alleen de andere diersoorten hoefden de mens te vrezen, want hij bleek alras op de koop toe nog de ergste vijand van zijn eigen soort. Dat betekent het wanneer gezegd wordt dat de meeste mensen niét omkomen ingevolge ziekten of een natuurlijke dood: zij sneuvelen in zelf gestichte economische en andere oorlogen, of ook nog door individuele, al dan niet acute agressie tegen zichzelf.
Nog vers in het geheugen - tenminste in het geheugen van diegenen die nog konden genieten van het regime dat het vak geschiedenis toestond in de scholen - ligt het tijdperk van de (West-)Europese kolonialisatie sinds de vijftiende eeuw waarin, grosso modo, het Noorden via zeeroutes en aanvankelijk ook middels houten schepen, het Zuiden leeg roofde van grondstoffen maar ook van mensen, welke dan op de markt werden verkocht. (*)
(*) In 1415 veroverden de Portugezen Ceuta in Marokko, zogezegd in het teken van de strijd tegen de Moren en zij maakten ook nederzettingen in West-Afrika, Amerika en Azië. De Spanjaarden palmden Cuba en Hispania in alsook het rijk van de Azteken in Midden-Amerika en dat van de Inkas in Zuid-Amerika, waarna zij op de Filipijnen en de Caraïben plantages exploiteerden middels in Afrika gekochte slaven. In 1596 veroveren de Nederlanden Java en andere gebieden in Azië, Afrika en Amerika. In 1607 palmen de Engelsen Noord-Amerika in maar daar ontstaan opstanden en in 1776 worden de grondslagen gelegd van de USA. Engeland drijft ook handel met India sinds 1757 maar Afrika wordt nog grotendeels ongemoeid gelaten omwille van de wildernis en de woekering van tropische ziekten. In de 19de eeuw gaat het Europees bevolkingsoverschot zich vestigen in kolonies in Amerika, Australië en Kaapstad. Na de afschaffing van de slavernij worden de kolonies waardeloos maar het kolonialisme breekt door en houdt voor dat beschaafde volkeren het recht hebben om onderontwikkelden te exploiteren, wat ze doen in naam van de beschaving en de christianisering. Frankrijk koloniseert Afrikaanse staten; België, onder Leopold II, annexeert Congo; de V.S. palmen Hawaï in.
Deze wereldwijde roof nam gigantische proporties aan, de rijkdommen die zij voortbracht waren exuberant. Maar zo ook de na-ijver en, perfect voorspelbaar omdat weinigen in staat zijn om de weelde te dragen, ontvlamde in het Noorden de waanzin van de grote oorlogen die dan ook wereldoorlogen werden genoemd. Dezen speelden zich vrijwel uitsluitend in het Noorden af, het waren immers oorlogen onder de rijken, waarbij het uiteindelijk draaide om al dat gestolen goed, en zij maakten ettelijke miljoenen slachtoffers. (**)
(**) In de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) vielen 15 à 17 miljoen doden onder de soldaten en de burgerbevolking. Telt men daar de slachtoffers bij op van de Spaanse griep die uitbrak in 1918, dan komt het dodental op 119 miljoen. In de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) sneuvelden 50 à 70 miljoen mensen, waarvan twee derden burgers waren. Van die burgers werden er 11 miljoen vervolgd en systematisch omgebracht in uitroeiingskampen.
Een algemene walg volgde op die spektakels met een nasleep van eindeloze kerkhoven waarop kruisjes, evenzeer als alle andere consumptiemiddelen in massa geproduceerd, en wrange naweeën die slechts door een algemeen verbeten, bitter zwijgen konden worden onderdrukt. De roof ging echter gewoon door, nu efficiënter dan ooit tevoren, want middels modernere apparatuur en infrastructuur. Het politieke luik moest niet onderdoen want deze diefstal werd voortaan ook goedgepraat en ging ongestoord zijn gang onder de welbekende noemer van 'ontwikkelingshulp'.
De luxe explodeerde als het ware in de zogeheten 'golden sixties', welke een verschijnsel waren van uitsluitend het noordwestelijk halfrond: de jeugdigen wilden zich dringend distantiëren van de voorgaande generaties die zij beschuldigden van hebberigheid en roofzucht maar tegelijk soupeerde diezelfde jeugd ook de ganse roversbuit in een handomdraai op. De rijkdom werd bovendien niet langer besteed aan stichtende zaken zoals opvoeding en ontwikkeling, maar zij ging in steeds grotere porties naar de aanschaf van drugs, zodat het goud, behalve een rode, ook een zwarte kleur kreeg. In het systeem van de hebzucht geldt immers de regel dat uitsluitend het rendement, het goede bepaalt terwijl welhaast niets het rendement van de drugshandel overtreft.
Drugs, tot snoep verworden voedsel, tot lawaai verworden muziek en tot verfklodders degenererende schilderijen. Opvoeding moest opkrassen ten voordele van entertainment, omdat ook scholen niet aan de wet van de vrije markt ontsnappen en de weg van de geringste weerstand de meest succesvolle blijkt - althans op korte termijn. In de hippiebeweging vermengde zich het allerbeste wat het leven en de culturen kunnen bieden - zoals kunst en mystiek - met het meest jammerlijke op aard, zoals drugsverslaving. Het afgrijselijke vroeg de schoonheid ten dans die niet weigerde omdat zij ook de goedheid in zich had. De domheid ging een gesprek aan met de wijsheid welke zich verkeek op de simplismen waar zij, uit principieel doch - objectief beschouwd - misplaatst respect, verborgen schatten achter zocht. De malafiden deden met gemak de lichtgelovigen in de doekjes en het sprookje van De wolf en de zeven geitjes herhaalde zich.
Wat bleef, was een protest tegen het onrecht dat op den duur diegene die zich daarmee verrijken wilde, vanbinnen aanvreet en uitholt, totdat nog slechts een droge korst overschiet die verpulvert, wegspoelt met de regen en verdwenen is alsof hij nooit bestaan had. De herverdeling van de rijkdommen werd een hoofdgerecht op het menu in het rijke Noorden, maar allerlei alibi's deden de goede voornemens stollen zodat zij niet werden uitgevoerd doch plannen bleven: louter vormen, schetsen en plaasteren beelden welke thuishoren in musea voor hedendaagse kunst. Als antwoord daarop herhaalde zich de millennia oude geschiedenis van de vleespotten van Egypte, en nooit geziene volksverhuizingen gingen van start, dit keer van Zuid naar Noord en van Oost naar West. In een tijdspanne van nauwelijks enkele decennia en dus binnen één enkel mensenleven observeerbaar, kregen in de Noordelijke steden de straten letterlijk een andere kleur. Eerst verdwenen de blonde haren en vervolgens verdonkerde de huidskleur en alle rassen vermengden zich onderling in een feest dat nog in de sixties was ontketend. Maar daar bleef het vanzelfsprekend niet bij.
Egalisering van de rijkdommen betekent ook egalisering van de armoedes: Europa, aangedreven door de persoonlijke hebzucht van egoïstische politici, hief alle grenzen op. Door geen enkele wet beschermde werklui pikten tegen hongerlonen de jobs van rijke westerlingen in. De werkloosheid nam toe evenredig met het zwartwerk, wat eigenlijk neerkomt op een overgang van sociaal beschermde arbeid naar een systeem van louter schnabbels zoals de havenarbeiders het altijd hebben gekend: men biedt zich aan in de ochtend op de markt, men wordt op zicht gekeurd en aangenomen voor één dag, ofwel afgewezen. Geen ziektekosten, pensioengelden, vakantiegelden, kinderbijslagen of, wat dacht u, zwangerschapsverloven voor vaders: Poolse bouwvakkers die van de stellingen naar beneden vallen, worden ongezien vereeuwigd in het beton van funderingen waarop gebouwen rusten die daar binnen honderd jaar nog zullen staan, geheel onbekwaam om te spreken, zodat hun huurders onwetend moeten blijven omtrent het feit dat zij eigenlijk de bewoners zijn van reuzezerken. Terug naar de middeleeuwen en naar de slavernij. De beul gaat onder de hakbijl.
Het analfabetisme neemt alom toe, en niet in het minst onder de rijken, die immers over voldoende geld beschikken om ook die inspanningen die het leren lezen, schrijven en rekenen vergen, af te kunnen kopen, want zo ver gaat de gemakzucht uiteindelijk, die zoals elke andere ondeugd van bij de aanvang haar eigen ondergang in zich draagt. Steeds meer mensen zijn tegelijk financieel rijk en cultureel arm: zij hebben geld om wereldreizen te maken maar verder dan de zonnestranden reikt hun interesse niet, van de cultuurgeschiedenis hebben zij zo goed als geen benul en zij bekennen zonder blozen dat ze nooit een boek lezen. Mensen werken hard teneinde op den duur op hun lauweren te kunnen teren en niets meer hoeven te doen en op die manier zijn ze slaaf van zichzelf, maar ook meester. Opgesplitst in meester en slaaf is elke welvarende westerling aldus niet langer een individu - 'individuum' wil zeggen: 'ondeelbare eenheid' - maar voortaan een tweevoud of een 'dubbelmens', die wekelijk twee keer een grondige gedaanteverandering ondergaat: eenmaal de maandagmorgen en een tweede keer op vrijdagavond. Meestal voltrekt zich die transformatie in het klein ook dagelijks: eenmaal 's morgens als de wekker rinkelt en een tweede keer om vijf uur als het werk erop zit. Het individuum daarentegen is voltooid verleden tijd: de landbouwer die leefde met zijn trekpaard, die geen afscheid nemen kon van zijn land en die, stokoud, op zijn prachtige akkers doodviel, is niet meer. De smid die luidkeels zong om het verzengende vuur te bezweren en die ijzer smelten deed en het omsmeedde tot ploegscharen zoals zijn voorouders hem dat naar het voorbeeld van Hephaestos sinds de aanvang van de ijzertijd hebben voorgedaan, hamert en zingt niet meer: zijn aambeeld is nu hedendaagse kunst geworden en trekt de aandacht van stedelingen met behandelde neuzen, geverfde haren en bijgewerkte borsten in door gangsters uitgebate musea.
In weerwil van haar heiligste principes wordt China kapitalistisch, Europa en de Verenigde Staten zijn via een gedwongen protectionisme ongewild aan de heroprichting begonnen van het ooit door hen zo fel bestreden communisme. Gehoorzamend aan de meest algemene wet van het bedrog, hadden de twee hadden zich immers al opgesplitst in, enerzijds, een kern en, anderzijds, een daaraan volstrekt tegengestelde buitenkant of een façade, waarbij Chinezen alleen nog qua façade communistisch zijn doch in wezen grondig door het gouden kalf bezeten en Europeanen het kapitaal niet langer kùnnen dienen om de heel eenvoudige reden dat ze het niet meer hebben. Het Oosten springt zwart Afrika bij en sluit pakten met Arabische mogendheden om aldus volop uit alle bodemschatten - kostbare ertsen maar ook olie - te kunnen putten. Zuid- en Midden-Amerika staan op, alle pogingen om deze opstand neer te slaan - incluis de zogenaamde 'Mexicaanse griep' - van zich af schuddend. En terwijl alle aardbewoners naar adem snakken en een volgende zondvloed dreigt, ruziën de grootmachten - zoals ze zichzelf onverdroten blijven noemen - voor het eigenaarschap van Noord- en Zuidpool en van de woestijnen op de Maan en op Mars.
Het wordt steeds moeilijker om het allemaal op een rijtje te krijgen en voorspellingen te gaan doen - dat leren ons ook de weerman en de weervrouw die met hun predicties zelfs het volgende uur niet meer geloofwaardig kunnen halen zodat zij hun uitspraken al even bizar en wendbaar moeten laten klinken als die van de Pythia te Delphoi, drieduizend jaar geleden. Dat alles wellicht ingevolge het gebruik van steeds meer gesofisticeerde wetenschappelijke en technische apparatuur. De toren van Babel heeft, zoals voorhanden ligt, een hoofdrol in dit ganse theater en toneel waarvan de schrijver steeds angstvalliger en dringender wordt gezocht. Het is dan ook steeds meer het theater van de tegendoelmatigheid, het drama van de ondeugden die precies dankzij dit kenmerk, ondeugden zijn, hetwelke de poppen van de wereld aan het dansen zet. De chaos is vooralsnog onvoltooid en totdat hij voltooid zal zijn, zal de orde tegenspartelen, precies zoals de vis dat doet die nimmer op het droge stranden wil, zoals de stervende zich vastklampt aan het leven en zoals de hoop op leven, het leven zelf is en volstrekt niets minder is dan dat. Misschien zal de welvaart hier verdwijnen, hij zal wispelturig zijn en blijven, schichtig van hier naar daar vluchten, alle onheil wijs ontwijken of, integendeel, zijn eigen ondergang bewerken - wie zal het tenslotte zeggen? Want zijn woorden zijn nog niet koud of ze worden door het tegendeel gelogenstraft - zo wispelturig is de wereld en zal hij beslist ook blijven.
Maar zeg nu eerlijk: is dat uiteindelijk geen goede zaak, dat onze toekomst, net zoals het weer, zich nimmer grijpen of voorspellen laat? Dat elke ochtend weer een verrassing kan worden geboren en dat het absoluut ondenkbare klaarblijkelijk een eeuwig leven toegewezen kreeg? Is het geen geluk dat elke volgende haverklap geheel onkenbaar blijft tot op het ogenblik dat hij zich voordoet? Meer nog: dat hij ook dàn geheel en al mysterie blijven zal? Hoe arm zouden wij niet zijn - men trachtte zich de jammer voor te stellen - indien wij wisten wat ons morgenvroeg te wachten stond en ook de dag daarna, het jaar dat volgen zou en, verder nog, indien wij wisten waar ons leven zelf een eind zou nemen, en ook de wereld, die beslist na ons nog verder draaien zal?
Strijders voor eerlijke landbouw worden gecriminaliseerd terwijl aan het licht komt dat genetisch gemanipuleerde gewassen een gevaarlijk virus bevatten - zie: