De essentie van het kwaad van het kapitalisme bestaat in de pervertering van de waarden die het teweeg brengt, voortgedreven door de hebzucht als ultieme motor: het Hebben verdringt het Zijn, middel en doel werden onderling verwisseld. Geld is niet langer het ruilmiddel dat toelaat zijn overschot aan aardappelen kwijt te raken en er graan voor in de plaats te krijgen: geld is voortaan het doel en de aardappel, het graan en alle andere waardevolle producten zijn verworden tot de middelen om het geldbezit te vermeerderen.
Een direct en onvermijdelijk gevolg van die perversie is vanzelfsprekend dat de kwaliteit van de producten op de markt naar beneden zal gaan. Iedereen wil immers zo groot mogelijke winstmarges, en de grootte van de winst hangt af van het verschil tussen de prijs van datgene wat men in het product geïnvesteerd heeft (aan tijd, aan grondstoffen, aan kennis...) en de prijs die men ervoor krijgt op de markt. Om de winstmarge te vergroten, moet de potentiële koper misleid worden door hem, onder meer, waren aan te smeren die hun prijs bijlange niet waard zijn.
Onwetendheid en desinformatie reiken hier elkaar de hand. Voor een boek met een kunstlederen kaft wordt welhaast meer geld gevraagd dan voor hetzelfde boek met een echte lederen kaft en dat kan ook, onder meer omdat de koper de waarde van die grondstoffen niet meer kent; vaak gelooft hij zelfs dat kunstleder kostbaarder is dan leder zonder meer omdat zijn kennis van het Nederlands of van de taal in het algemeen schromelijk tekort schiet.
In een kapitalistisch bestel wordt elkeen er toe genoopt zich steeds weer af te vragen hoe hij of zij de ander "zo goed mogelijk" kan bedriegen: hoe kan de leugen zich in de waarheid verkleden? Hoe kan wat slecht is, doorgaan voor goed? Hoe kunnen wij maken dat de ander zich verkijkt op wat wij hem of haar voorhouden? Hoe maken wij de ultieme illusie die de ander te kijk zet en die ons het nakijken geeft? In twee woorden: hoe dood ik zonder zelf geraakt te worden?
De vraag naar bezit is in de eerste plaats de vraag naar geld, en zij klinkt heel simpel als volgt: hoe maak ik geld? Hoe trek ik geld naar mij toe? In een kapitalistisch bestel is geld noodzakelijk om te kunnen overleven maar tegelijk wordt het ook onmogelijk om zijn bezit te vermeerderen zonder de ander te bestelen, want dat doet men als men hem zaken aansmeert die hun prijs lang niet waard zijn. In het kapitalisme moet al wie wil leven, bereid zijn om anderen te doden, en dat is het recht van de sterkste, de volstrekt cultuurloze, meedogenloze natuur.
De analyse van Karl Marx laat zien hoe in het geldsysteem, de rijken almaar rijker worden en de armen almaar armer. De rijken worden rijker omdat zij hun geld kunnen beleggen, zodat hun kapitaal blijft aangroeien zonder dat zij daarvoor noemenswaardige inspanningen hoeven te doen. In werkelijkheid chanteren zij de niet-bezitters die immers niet verder kunnen zonder het geld dat nodig is om hun elementaire behoeften te bevredigen. Deze laatsten worden dan genoodzaakt om zichzelf te verkopen, of tenminste hun arbeid. Zij worden verplicht om al hun energie te investeren in werk, in ruil waarvoor zij precies genoeg geld ontvangen om aan de slag te kunnen blijven. Hebben zij tegenslag, bijvoorbeeld met hun gezondheid, dan hebben ze gewoon brute pech, want zolang er een overschot bestaat aan arbeidskrachten, wordt natuurlijke selectie aldaar meer dan alleen maar getolereerd.
Aan geld komen kan men door het te beleggen als men het heeft, en moet men het ontberen, dan mag men blij zijn als men kan arbeiden. Zij die paraderen, zullen dankzij het systeem van het gouden kalf kunnen blíjven paraderen, en zij die zwoegen en zweten, zullen dat helaas tot het bittere einde moeten blijven doen. Geld heeft men of men heeft het niet.
Maar er zijn vanzelfsprekend ook allerlei trucs en achterpoortjes die op zijn minst de hoop kunnen voeden dat bijvoorbeeld iedereen president kan worden van het land waar het kalf koning is.
Diefstal is het meest gemene van die trucs maar diefstal verschilt in feite slechts weinig van het bedrog waarin men anderen besteelt zonder dat zij dat goed beseffen. De dief is in feite eerlijker dan de corrupte handelaar omdat hij tenminste nalaat om zijn slachtoffer ook nog te gaan beroven van het beséf dat hij bedrogen wordt. Diefstal kan zodanig gesofisticeerd en verbloemd worden dat zij resulteert in het belonen van de dief en in het toezwaaien van lof en eer aan zijn adres, en dat is iets heel anders dan boete of gevangenisstraf. Er bestaan charlatans die doorgaan voor 'cultuurministers' en die de miljoentjes van eerlijke en hard werkende belastingbetalers uitdelen aan bevriende fraudeurs die zich bijvoorbeeld 'literatoren' laten noemen en die er aldus niet alleen in slagen om zich andermans goed toe te eigenen, maar die bovendien de kunst verstaan om zich daarvoor op de koop toe nog eens vet te laten betalen. De kunst van het bedrog is de enige die zij verstaan en die zij ook met gretigheid beoefenen: zij behoren tot de 'krijgers', zoals ooit een groot Jezuïet deze bedriegers noemde - een categorie van lieden welke van de zogenaamde 'gevers' onderscheiden dient te worden, en hij bezwoer ons, die zijn leerlingen waren, er over te waken dat we onszelf altijd tot de 'gevers' konden rekenen. Het kapitalistisch systeem drijft dit dilemma in feite op de spits.
De truc bij uitstek om aan geld te komen bestaat in het verkopen van prullen die hun geld bijlange niet waard zijn. Vreselijk is het wanneer aldus bijvoorbeeld nepvoedsel voor voedsel wordt verkocht; wanneer allerlei gebruiksvoorwerpen verschijnen op de markt die, van zodra ze aangewend worden, uit elkaar vallen; wanneer verslavende artikelen zoals schadelijke en soms ook dodelijke drugs en spelletjes zich een weg banen naar steeds nieuwe prooien, tot onschuldige kinderen toe; wanneer uiteindelijk zelfs de liefde en de vele andere diepmenselijke gevoelens nog slechts worden voorgewend of ingezet in functie van persoonlijke winst. De echte doelen van het leven en zijn diepste waarden verworden tot nog slechts alibi's voor criminele activiteiten; het goede is nog slechts nuttig als het verhullende kleed van het kwaad.
Aan geld komt men door dingen te verkopen die hun prijs niet waard zijn. Die dingen zal uiteraard niemand kopen die over zijn volle verstand beschikt - zo zou men denken. Maar de feiten tonen aan dat, als puntje bij paaltje komt, dit zogenaamde 'volle verstand' een bijzonder wendbaar zaakje is. Mensen kunnen meer bepaald onder allerlei vormen van druk worden gezet, en het uiterst duur verkopen van prentjes aan de daarop afgebeelde in een compromitterende situatie is heus niet de enig denkbare vorm van chantage en ook lang niet de enig bestaande. In feite behoort het genoemde nog tot de primitieve chantagetechnieken, al even voorbijgestreefd als mensenhandel en prostitutie, nu er immers een onvergelijkbaar veel meer renderende orgaanhandel bestaat.
Zo worden mensen door criminelen schulden aangepraat en vervolgens verplicht om die ongezien in te lossen op allerlei manieren. Onlangs stond in een officieel rapport te lezen dat heden reeds een belangrijk percentage van de Europese kinderen, via de computer die zij voor Sinterklaas nog kregen, zich in grote schulden pokeren op het net, of althans dat zij geloven dat te doen, en dat zij vervolgens onder druk worden gezet om die vermeende schulden af te betalen, wat uiteraard onmogelijk is tenzij door, bijvoorbeeld, drugshandel.
Pa en ma geloven dat de kleine een studiereisje maakt, zij het plotseling dan wel naar het andere uiteinde van de aardbol, maar het kind slikt 'bolletjes' en het zwijgt dat het zweet, angstig hopend dat de zon nu slechts voor heel eventjes ondergaat en dat alles onopgemerkt weer goed zal komen. Wat uiteraard een volstrekt onrealistische hoop is aangezien criminelen hun slachtoffers pas loslaten als deze niets meer te bieden hebben, terwijl kinderen zich pas aan het prilste begin bevinden van die weg, enkele richting naar de hel.
Hoe die misdadigerswerelden ineen zitten, weet niemand, aangezien de waarheden daaromtrent pas jaren na datum worden onthuld, tenminste àls ze niet voor eeuwig verborgen blijven, wat klaarblijkelijk meestal het geval is. Maar één van de 'problemen' waarmee criminelen uiteindelijk kampen, luistert naar de vaak gehoorde naam 'witwaspraktijken': wij denken dan aan een veeleer onschuldige witwas van zwart geld, aan een deugnieterige belastingontduiking of zelfs aan water en aan zeep. Zelden dringt het tot ons door dat witwasoperaties in feite de cruciale assen van de georganiseerde misdaad betekenen, de breekpunten waarin, op een haast magische manier, het kwaad zich in onze wereld als het goede komt manifesteren, en daartoe blijkbaar ook alle middelen krijgt. De witwasoperaties staan inderdaad voor een van de meest griezelige handelwijzen die aan mensen eigen kunnen zijn, want door deze uiteindelijke inbreuken, worden moordenaars onze koningen en vaders, komen piraten aan het roer van de wereld te staan, gaan gangsters de geschiedenis herschrijven en worden pooiers en dieven met eretekens getooid. Maar ook alle waarden perverteren zich dan: wat schoon is, wordt lelijk; wat afstotelijk is, oogst lof; het goede wordt versmaad en het kwaad wordt verheerlijkt. En het is ook relatief makkelijk om te begrijpen hoe dat alles mogelijk is en zelfs onvermijdelijk.
Andermaal: om aan geld te komen, dient men anderen te bestelen. Zoals gezegd bestaan er allerlei trucs om dat onopgemerkt te kunnen doen of, wat nog veel straffer is, om dat openlijk te kunnen doen en daar op de koop toe nog geld en lof voor te ontvangen. Gebruiksvoorwerpen die niet deugen duur verkopen, is een bijzonder primitieve bedrogspraktijk die bovendien geen lang leven is beschoren; het is een bedrogstechniek voor de minder begaafden, zo zou men het kunnen stellen, maar ook dezen komen dus aan hun trekken in het systeem van het kalf dat immers de dief beloont, de grote én de kleine.
Veel meer plezier en ook onvergelijkbaar veel meer winst maken een meer gesofisticeerd soort van criminelen, die zaken verkopen waarvan het gebruik bijzonder ondefinieerbaar en abstract is, zoals bij uitstek kunstvoorwerpen. Sinds Immanuel Kant's geest door de beschaafde wereld waart, weten wij dat kunst wellicht grotendeels een zaak van smaak is, en dat deze smaak, precies omwille van zijn abstract karakter, wel eens bijzonder wendbaar kan zijn. Het smaakoordeel blijkt immers niet alleen corrupter dan elk ander oordeel: het doortrapte karakter van het smaakoordeel kan zich als geen ander ook verbergen. En uiteraard is dit voor de goede verstaanders ter zake een ongedroomde bron van duizelingwekkende winsten: kunst is vrij, wendbaar, veranderlijk, van smaak afhankelijk en, uiteindelijk, is een kunstwerk ook waard... wat iemand er voor neertelt!
Een ding is waard wat iemand ervoor betaalt: als dàt geen kapitalisme is; het is het vrije marktbeginsel bij uitstek in zijn meest elementaire vorm. En precies dit beginsel laat toe dat de zwartste duivels wit gewassen worden totdat zij eruit zien zoals de meest glimmende, heilige engeltjes. Hier wordt de waarde van het hoogste wat een mens kan scheppen, en waarvan menigeen beweert dat het wordt ingegeven door de engelen of zelfs door de goden zelf, bepaald door het slijk der aarde, ja, door de satan zelf! Of moet hier een tekeningetje bij worden gemaakt?
Walter, een groot crimineel, verkoopt een partij drugs aan Willy, een even groot misdadiger. Willy betaalt Walter met een grote som geld, zijnde tien miljoen euro, want Walter verkoopt die drugs uiteraard omwille van dat geld waarvoor hij in feite helemaal niet werken moet. Walter wordt rijk ofschoon hij niet werkt, en de mensen zouden over Walter zeggen dat hij 'zaken doet' en dat hij een gewiekst zakenman is, en de vrouwen zouden vallen voor hem, ware het niet dat Walter aan de wereld niet kan tonen dat hij rijk is. Er is trouwens ook nog iets zoals de fiscus, en die zou Walter alras op de hielen komen te zitten wanneer die grote sier zou maken, en hem vragen waar al dat geld vandaan komt waarmee hij zijn sjieke feestjes bouwt. Vandaar is Walter verplicht om zijn drugsgeld, dat bloedgeld is, en daarom ook zwart zoals de dood, wit te wassen. Maar zwart geld wit wassen is uiteraard geen sinecure: het is wellicht een van de moeilijkste klussen in de ganse carrière van de crimineel. Gelukkig bestaan er rookgordijnen waarachter hij zich kan verschuilen, en een van die gordijnen is dat van de zogenaamde 'hedendaagse kunst'.
Walter met zijn drugsgeld blijft niet bij de pakken zitten: hij wil kunnen uitleggen aan de fiscus waar hij het vandaan heeft, en daarom wordt hij voor de gelegenheid 'hedendaags kunstenaar'. 'Hedendaagse kunst', zoals de richting zichzelf noemt, onderscheidt zich van alle andere kunst in het bijzonder op het punt dat zij geproduceerd wordt in een handomdraai en vrijwel zonder middelen, terwijl het prijskaartje dat eraan kleeft, doet duizelen. Maar even belangrijk aan de hedendaagse kunst is, dat zij door 'ingewijden' tot kunst dient uitgeroepen te worden. In feite zijn die ingewijden diegenen die de beschikking krijgen over de macht om de inhoud van een vuilnisemmer uit te roepen tot een 'hedendaags kunstwerk', wat betekent tot een object met een duizelingwekkende geldwaarde.
De 'ingewijden' zijn met andere woorden niets anders dan 'geldmakers'. Zij hebben invloed en macht en zij wenden die aan om ervoor te zorgen dat hun klaarblijkelijke waanzin ernstig zal genomen worden. Zij zijn het die de spreekwoordelijke kleren van de keizer maken uit het in feite bijzonder griezelige sprookje van Hans Christiaan Andersen; zij zijn de Uilenspiegels die een ganse hofhouding kunnen laten applaudisseren voor een leeg doek; zij zijn voorwaar de ultieme handlangers van de duivel, die immers zonder blikken of blozen en eveneens zonder omwegen de toegangskaartjes tot de wereld verkopen aan allen die bereid zijn om daar met hun ziel zelf voor te betalen. Meesmuilerij, leugens en allerlei bedrog: wie daartoe bereid zijn, mogen mee-eten van de koek.
En zo komt het dat Walter in de huid kruipt van een 'hedendaags kunstenaar', of althans: dat hij ook de kunst zal misbruiken om zijn ding te doen. Hij neemt een doek, kwakt daarop een pot rode verf leeg, vervolgens giet hij er wat geel over en nog wat zwart, laat het geheel dan drogen, en verkoopt het 'hedendaags kunstwerk' aan Willy voor de prijs van, wat dacht u? Tien miljoen euro. Zogezegd, uiteraard, want dat geld heeft hij natuurlijk al ontvangen voor die partij drugs. Het verschil is nu wel dat het aanvankelijke zwarte geld middels die artistieke schakel helemaal wit gewassen is. En Walter is niet langer een crimineel; hij is daarentegen een gevierd artiest en alom beijveren zich recensenten om zijn doeken aan te prijzen. Alom ten lande maar ook in het buitenland gaan mensen er prat op een 'Walter' in het salon te hebben hangen. Walter verkoopt, hij is een handelsmerk, een gewiekst zakenman of wat dan ook, maar rijk is hij in elk geval en zijn gevolg is talrijk, de wereld behoort hem toe.
En daar duikt zoals verwacht een kritikaster op: hij verwijst deze historie naar de prullenmand, daagt ons uit één enkel concreet voorbeeld te geven van de beschreven gang van zaken die hij "bij de haren getrokken" noemt, irrealistisch en typerend voor bepaalde vormen van waanzin die nog net nuttig genoeg zijn om er wat vreemdsoortige, paranoïde verhalen uit samen te stellen, verhalen die zich op de koop toe uitgeven voor waarheidsgetrouwe artikels - foei! Tja, indien de mensen nog boeken lazen, dan volstond het nu om te verwijzen naar de histories over de befaamde doctor Faustus. Maar de mensen lezen niet meer, we moeten naar andere middelen op zoek...
(Jan Bauwens, juni 2009)