Het begrip 'tol' stamt uit de oudste culturen. Tol, of belasting, wordt geheven door de tollenaar, bijvoorbeeld bij de ingang van de stadspoorten. Iemand komt naar de stad om daar op de markt handel te drijven en aldus winst te kunnen maken, maar vooraf dient hij het recht op handeldrijven op die markt, te kopen. De markt bestaat immers niet spontaan en zij is bijgevolg ook helemaal niet vrij: zij is het 'eigendom' van de stadhouder, want hij is het die haar mogelijk maakt, bijvoorbeeld doordat hij (onder meer door zijn militaire macht) ter plekke tucht en orde weet te handhaven. De stadhouder kan een dictator zijn, maar bijvoorbeeld ook een vertegenwoordiger van het volk. Maar waar het hier om gaat, is dat mensen blijkbaar niet geneigd zijn of in staat zijn om uit eigen beweging of van nature ordentelijk en eerlijk te handelen en, in dit geval, handel te drijven. De 'boze' natuur van de mens of althans een geacht gebrek aan eerlijkheid maakt van de ordehandhaving (en van bijvoorbeeld de dictator die deze orde realiseert) een noodzakelijk kwaad en zij is het dus ook die de tol in het leven roept.
Ofwel betaalt men tol, ofwel komt men er niet in. Van wie reeds handel gedreven heeft, worden de waren in beslag genomen totdat hij daarop tol betaald zal hebben - zoniet wordt hij zelf zolang van zijn vrijheid beroofd. Met het oog op de bevrediging van zijn levensbehoeften, kan de mens zich aan het handeldrijven niet onttrekken. Maar omdat hij tevens te 'oneerlijk' is om (ordentelijk) handel te drijven, is zijn vrijheid bijzonder voorwaardelijk geworden: hij dient ze namelijk voortdurend af te kopen van diegene die de ordentelijke handel weet af te dwingen met (uiteindelijk) geweld. Alles wel beschouwd, lijken dus menselijke tekorten zoals oneerlijkheid, welke in het religieuze jargon 'zonden' worden genoemd, verantwoordelijk voor onze onvrijheid of dus voor het feit dat wij onze vrijheid dienen af te kopen bij een potentieel geweldenaar. Het is, met andere woorden, onze zónde die ons van onze vrijheid berooft of die ze voorwaardelijk maakt of beperkt.
Eigenlijk is 'zonde' hier een wel zeer bedrieglijk begrip dat beter vervangen werd door het begrip 'onvolmaaktheid', want dit ethisch geacht tekort refereert eigenlijk enkel naar de (uiteindelijk nooit volledig te verhelpen) onwetendheid en de onkunde, wat dan ook maakt dat de aloude 'heiligheid' in feite een zaak van wetenschap is en van techniek. Heel duidelijk moet dit blijken van zodra men zich realiseert dat er geen fundamenteel onderscheid bestaat tussen het hoger genoemde onvermogen om eerlijk handel te drijven en het onvermogen tot, bijvoorbeeld, hoofdrekenen: in het eerst genoemde geval dient men het toegangsrecht te kopen tot de (door bijvoorbeeld een dictator mogelijk gemaakte) markt; in het laatst genoemde geval betaalt men voor een exemplaar van een rekenmachientje. Het verschil tussen de twee is louter oogverblinding of het is alvast niet essentieel: zowel de handelskaart als het rekenmachientje geven toegang tot een activiteit die men op eigen kracht niet in staat is te ontplooien omdat men op de betreffende gebieden 'onvolkomen' is.
Wat betreft het tekort aan intelligentie, heeft men heden allang ingezien dat zogenaamde 'domheid', trouwens net zoals 'ziekte', geen zonde is of dus geen zaak van persoonlijke schuld, doch louter een zaak van fysieke en psycho-sociale condities: de lijfstraffen tegen leerlingen die er niet in slagen om goede cijfers te halen op school, zijn gelukkig (meestal) afgeschaft en handenarbeiders worden (althans in het Westen) niet langer als slaven behandeld en relatief goed beschermd. Heel anders is het echter gesteld met de kijk op onvolkomenheden die (nog steeds) de connotatie dragen 'ethisch' van aard te zijn: men gelooft blijkbaar nog steeds dat er zoiets als 'goed' en 'kwaad' bestaat naast 'correct' en 'niet correct' of 'juist' en 'onjuist' in de 'neutrale' (- niet-ethische, amorele) betekenis. De leerling die slechte punten haalt, verdient geen straf en zo ook verdient de primus in feite geen beloning bovenop zijn score, omdat het niet noodzakelijk zo is dat men het helpen kan dat men zo verstandig, werklustig en kansrijk is als men is: het is zelfs zo goed als zeker dat vrijwel alle menselijk kwaliteiten (en dus ook het gebeurlijke gebrek daaraan) gaven zijn of ongelukken die ons slechts overkomen. Maar de leerling aan wie het inzicht ontbreekt dat spieken op het examen 'fout' is, doet zulks misschien uiteindelijk evenzeer ingevolge een of andere onvolkomenheid waarvoor hij niet zelf verantwoordelijk hoeft te zijn - een onvolkomenheid die bovendien nog in de hand wordt gewerkt door het onbegrip dat voor deze onvolkomenheid bestaat, getuige de alom aanvaarde en toegejuichte exhuberante beloningen voor toppresteerders. Of slaan wij de bal hier alsnog mis?
Het blijft immers als een paaltje boven water staan dat veruit het merendeel van alle mensen zeer gevoelig blijken voor beloningen en dat het beloningsprincipe vaak de beste garanties biedt voor het tot stand komen van de gevraagde prestaties - op die peiler rust trouwens het ganse liberalisme. Met beloning wordt hier niet slechts het (financiële) loon bedoeld maar veeleer de (sociale) eer die weliswaar onrechtstreeks of potentieel ook (en vooral) in de geldelijke verloning vervat zit doch die deze laatste principieel niet als een conditio sine qua non vereist. Wie rijkelijk verloond wordt, kan, met de financiële middelen waarover hij dan beschikt, de status waarop hij recht denkt te hebben als het ware afdwingen, althans bij al diegenen die eveneens jacht maken op een hogere status. In het geldsysteem wordt de status gekocht, maar waar dat gebeurt, wordt die status tegelijk gedegradeerd tot 'koopwaar', zodat het bezit ervan niet langer vanzelfsprekend rechtmatig is. In de praktijk blijkt het langzamerhand zelfs zo te zijn dat financieel succes veel beter samengaat met manipulatie van allerlei aard en met samenzwering dan met eerlijkheid.
De 'zuivere' eer daarentegen hoeft niet te worden afgedwongen of afgekocht omdat hij op de keper beschouwd even vanzelfsprekend is voor het publiek als overbodig voor de betrokken 'held'. Immers, eer kan pas rechtmatig zijn als die niet omwille van de eer zelf werd nagestreefd (- want dat maakt hem pervers), doch omwille van een edel doel dat, eenmaal bereikt, alle voldoening biedt die maar verwacht kon worden. In die zin ook is ware eer niet van deze wereld, dat wil zeggen: onafhankelijk van eerbetoon en ook onkoopbaar. Het geldt trouwens voor meer zaken van waarde dat zij als het ware twee levens kennen: een eerste keer bestaan ze echt en spreken ze in hun authenticiteit ook allen spontaan aan; een tweede keer herrijzen ze - schijnbaar, want alleen als koopwaar op de wereldmarkt, onder de macht van het gouden kalf, als 'speelgoed' binnen het wereldse spel. Eer en ook andere waardevolle zaken belangen het kalf immers niet aan omdat voor de wereld het prijskaartje of de geldwaarde, de ultieme waarde is en dat is slechts een tekenwaarde, een getal dat principieel niets vertegenwoordigt dan wereldse macht en dat geheel arbitrair kan getransformeerd worden in allerlei vormen van geweld.
De geschiedenis van pater Damiaan en zijn heiligverklaring kan model staan voor die bijzondere wet dat van heldhaftigheid helemaal geen sprake is terwijl de heldendaden zelf zich aan het voltrekken zijn: zij zijn immers zo hoog verheven boven wat het volk bezighoudt en richt, dat hun eigenlijke betekenis pas heel laat kan doordringen tot het maatschappelijke bewustzijn. Damiaan werd allerminst vereerd toen hij naar Molokaï trok, noch door zijn medestanders, noch door zijn oversten en de gehele clerus. Hij werd niet tot voorbeeld gesteld, maar kreeg daarentegen allerlei vernederende beschuldigingen te horen, zoals van ongehoorzaamheid en een tekort aan zelfdiscipline. Steun kwam er eerst helemaal niet vanwege de 'heilige kerk' maar wel vanuit allerhande 'ketterse sekten' uit een ver werelddeel. Als Damiaan heilig was, dan enkel omdat hij het beste deed wat een mens als mens maar doen kan, en zeker niet ingevolge een of andere heiligverklaring lang na datum vanwege lui die in hun ijver om geneeskrachtige relieken te bemachtigen, heden vechten om de stukken van zijn lijk. Wat helden doen, doen zij immers niet omwille van een persoonlijk voordeel of een onmiddellijk loon, doch enkel met het oog op het einde der tijden, en omdat het wezen van de dingen en van de handelingen met hun betekenis samenvalt, blijft wat zij doen dan ook volstrekt verborgen voor allen van wie de ogen niet op het Ultieme zijn gericht.
Meteen komt hier een belangrijke factor van het 'goede' aan het licht, namelijk de teleologische factor: iets is goed op voorwaarde dat het tevens uiteindelijk goed is, dat wil zeggen: als het weerstand kan bieden aan het kortstondige voordeel, het onmiddellijke (kas)succes, het directe rendement of het verleidelijke genot. En deze factor verwijst meteen naar het feit dat het wezenlijke van het 'goede', inderdaad het 'juiste' is, want van het 'juiste' kan elkeen inzien dat het altijd onbetwistbaar, eeuwig waar was, is en dat ook zal blijven tot in de eeuwen der eeuwen. De stelling van Pythagoras is zonder meer tijdloos waar.
En nu zou stilaan ook duidelijk moeten kunnen zijn waarom op het spreken van de waarheid tol geheven wordt, waarom de wereld probeert om de waarheid te bannen en waarom niemand de waarheid kan spreken zonder ermee samen te vallen, tol te betalen en aldus te lijden. Al bij al kan dus alleen God zelf over die macht beschikken. In geen geval is de mens in staat om de waarheid voort te brengen: hij is immers zondig, onvolmaakt, en bijgevolg afhankelijk van de willekeur van werelds geweld. Als het de keizer goed uitkomt, dan laat hij iemand de waarheid spreken, maar van zodra het hem niet meer zint, doet hij de kop van de spreker rollen. Daarom ook is alle wereldse macht onrechtmatig.
We zegden reeds dat menselijke tekorten zoals oneerlijkheid, welke in het religieuze jargon 'zonden' worden genoemd, verantwoordelijk zijn voor onze onvrijheid of dus voor het feit dat wij onze vrijheid dienen af te kopen bij een potentieel geweldenaar: het is onze zónde die ons van onze vrijheid berooft of die ze voorwaardelijk maakt of beperkt. Welnu, op dezelfde manier maken onze 'zonden' ons leven zelf voorwaardelijk en beperken zij het, zodat we er voortdurend tol moeten voor betalen aan de geweldenaar die daarover macht uitoefent: Lucifer. Om geen andere reden verloopt de weg naar de waarheid niet anders dan via het lijden en de dood: het leven zelf immers is de tol die men er uiteindelijk voor betaalt.
In amorele bewoordingen tenslotte, krijgen de aloude mysteries een triviale klank: we sterven ingevolge de onvolmaaktheid van onze kennis en kunde, en de prijs voor het eeuwig leven is onophoudelijke studie en arbeid.
(J.B., 26 juli 2008)