Binnenstebuiten
Ergens ver weg, in een hypocriet land, plachten, althans tot voor kort, de mensen hun rolluiken en overgordijnen na valavond open te laten. Zij die zich niet aan die ongeschreven wet hielden, werden er gewis van verdacht iets te verbergen te hebben. Uit angst om niet oké te worden bevonden, woonden de Hollanders om zeggens op straat.
De tijden zijn veranderd, zeg je? Inderdaad, de oude plagen zitten enigszins anders verpakt. Maar de angst om niet oké bevonden te worden, neemt heden dramatische vormen aan. BVs doen het ons voor op de buis: aan jan en alleman bazuinen zij uit wie ze zijn, waar ze wonen, hoe ze leven en met wie, wat ze denken en eten, hoeveel uren zij wel slapen. Je kan het zo gek niet bedenken of ze schotelen het je voor. En de kijkers volgen: in de waan open te zijn, kruiden zij de dis met een aan hun idolen gelijkaardige, totaal complexloze biecht.
Maar schijn bedriegt. Is het je al opgevallen dat loketbedienden in banken en kantoren, telefonisten en andere vertegenwoordigers van de macht, je tutoyeren dat het een lieve lust is? Het strenge naambordje van weleer, waarop te lezen stond: Dr. J.F.C.M. Van Togenbirger-de-Waelekens, is nu vervangen door een met bloemen versierd kaartje, waarop prompt te lezen staat: Jaap. Maar de aap komt uit de mouw op het ogenblik dat men probeert om de echte naam van de betrokkene te achterhalen: eensklaps is men niet meer welkom. Want wat stelt u zich wel voor, mevrouw, mijnheer! U beeldt zich toch niet in dat u het recht heeft om mijn naam te kennen? Hoe onnoemelijk belachelijk maakt u zich!
Hetzelfde geldt voor die bonte biechtpartijen: gordijnen van leugens en verkapte beledigingen, excuses, alibis en intriges - dat is alles wat de praatbarakken ons ophangen. Eén keer heb ik hen beluisterd, vijf minuten lang. Als ze ooit nog wat kwijt willen aan mijn adres, dan dienen zij aangetekend te schrijven, en er op te letten dat alle regels van het protocol in acht genomen worden.
Kennelijk kent niemand nog De la Fontaine, en zijn De vos en de raaf. En aan welke haard vindt men nog de spreuk te lezen dat zwijgen goud is? Of dat niet wat de mond ingaat, doch wat eruit komt, de mens bevuilt? Fontaines fabel is te simpel voor deze tijd, die volumineuze postmodernistische uiteenzettingen verkiest, over het wapen van de biecht inzake de werking van de macht
doch die helaas niet meer leest.
En zo vervoegt de massa der volkomen teugellozen de blinkende tafels waaraan niet gegeten wordt doch gespuwd, in overvloed. Deze kermis duurt totdat alle zielen zijn uitgebraakt en alleen nog lege hulzen resten. Met niets meer zeggende ogen staren ze elkaar alleen nog aan. Warempel binnenstebuiten gekeerd.
|