Alle rechten voorbehouden Een variant van deze blog is te vinden op seniorennet op het volgende adres: http://blog.seniorennet.be/tisallemaiet/
24-12-2007
Kerstmis
Kerstmis
Maak u geen illusies, zegt een apostel in een brief, want de strijd die gestreden moet worden, is geen strijd tegen mensen: het is een strijd tegen machten. En met 'machten' wordt bedoeld: engelen, meer bepaald: kwade engelen. Engelen, of geesten, welke per definitie samenvallen met hun functies. (1)
"De strijd die gestreden moet worden"? Velen zullen deze woorden onbegrijpelijk achten en als nonsens van de hand doen. Maar is het dan geen waarheid als een koe dat, in deze wereld, 'het geld' alles in het werk stelt om de plaats in te nemen die eigenlijk toekomt aan de liefde?
Steeds onmogelijker wordt het immers om te werken terwille van de liefde. Alvast is het zo dat onbezoldigd werk per definitie geen wereldse erkenning geniet, want 'erkenning door de wereld' is bezoldiging. Daarentegen zal al wie een job bekleedt, automatisch beschouwd worden als een werkende, ook al is de job in kwestie slechts een lege, administratieve constructie.
De tijd dat onverloond werkenden werden beschouwd als 'goed', is lang voorbij: vandaag heten zij alleen maar 'zwak'. Goedheid wordt steeds vaker bestempeld als zwakheid, precies zoals in de brute natuur, waar zelfbehoud en soortbehoud de scepter zwaaien. In deze wereld wordt liefde stilaan met zwakheid en zelfs met zwakzinnigheid gelijkgesteld, met wereldvreemdheid.
Onze aandacht zou heel even moeten uitgaan naar onze gedrevenheid - of beter: naar het verschil in de gedrevenheden bij, enerzijds, wie zich inspannen terwille van de liefde en, anderzijds, wie dat doen terwille van het geld. Want deze drijfveren zijn onderling grondig tegengesteld. In het geval van de liefde handelen wij vrij - in het andere geval niet, en daar zijn we dan ook niet meer menselijk bezig. Handelen uit liefde is immers doelgericht, terwijl werken 'om den brode', handelen uit noodzaak is.
Zo erg is het met de wereld gesteld dat niemand minder dan het gouden kalf, het monopolie bezit over het brood dat van Gods akkers komt en dat door Hemzelf bedoeld is om ons te laten leven. Het kalf houdt middels zijn wereld het leven zelf gegijzeld, wat wil zeggen dat quasi niemand zich nog voeden kan zonder eerst tol te betalen aan de anonieme keizer die deze wereld in zijn greep houdt. En wat wil die anonieme heerser ons dan laten doen 'om den brode'? In vele gevallen wil hij niets minder dan dat wij moorden, maar in alle gevallen wil hij alvast dat wij de liefde afzweren.
Alleen al door akkoord te gaan met het geldwezen (en wie kan zich daaraan nog onttrekken? - zo vraagt men zich af), stemt men stilzwijgend in met al zijn consequenties. Wij moeten bezit verwerven om te kunnen overleven, maar waar sommigen bezitten wat aan anderen toekomt, omdat die anderen die ook recht hebben op leven, honger lijden, terwijl de eersten teveel hebben en zichzelf met dat teveel ook schaden, is bezit gelijk aan diefstal en aan moord.
Een mensheid die werkt uit noodzaak en een mensheid die werkt uit liefde: dat zijn twee verschillende werelden. De eerste telt alleen maar slaven, de laatste is vrij en gelukkig. Om ons uit de slavernij te bevrijden, is God mens geworden.
J.B., 24.12.'07
(1) "(...) Want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten." (Ef. 6:12)
15-12-2007
Over de Dood en de Erfschuld
Over de Dood en de Erfschuld
Een van de meest edele takken van de wetenschap - en volgens sommigen gaat het overigens om veel meer dan alleen maar een wetenschap, en zij menen dat terecht - is de medische wetenschap, welke haar bekroning vindt in de geneeskunde of de kunde en de kunst van het genezen. Genezen is mensen - en ook dieren en planten - van ziekten en smarten ontdoen en hen ervoor behoeden. De geneeskunde bestrijdt in feite alles wat het fysieke leven - de basis van het leven zonder meer - in de weg staat of in de weg zou kunnen staan. En eigenlijk behoren tot de vijanden van het leven niet alleen de (pijnlijke) ziekten, maar ook en vooral datgene wat maakt dat wij (behalve omwille van de pijn) de ziekten dienen te schuwen, met name: de dood. Op die manier zouden we eigenlijk ook kunnen zeggen dat de medische wetenschap er uiteindelijk op gericht is om de dood te bestrijden en - indien mogelijk - om hem te elimineren.
De onsterfelijkheid - en niets minder dan dat - is in vele gevallen misschien wel het uiteindelijke streefdoel van wie zich in de medische wetenschappen bekwamen, en als een leek terzake vandaag vulgariserende artikels leest over het DNA en over de gebeurlijke mogelijkheden om het blijkbaar voorgeprogrammeerde levenseinde uit onze genen weg te halen, dan kan hij daar weliswaar kritisch en afwachtend tegenover staan, maar menigeen zal moeten bekennen dat de gedachte aan een misschien ooit te verwezenlijken menselijke onsterfelijkheid hem of haar op de een of andere manier toch ernstig in bekoring kon brengen. Samen mét onze feitelijke sterfelijkheid, blijkt de drang naar onsterfelijkheid in ons erfelijk materiaal verworteld.
Het kan een probleem worden geheten dat onze eindigheid en ons oneindigheidsverlangen als antagonisten onze ziel bewonen, maar wellicht bestaan zij slechts samen omwille van hun functionaliteit, meer bepaald omwille van de spanning die zij in de ziel teweeg brengen en die tot daden aanzet welke het leven zelf hoedanook ten goede kunnen komen. Want of wij, mensen, wel écht naar de onsterfelijkheid verlangen, kan ten zeerste in twijfel worden getrokken.
Theoretisch zouden wij kunnen stellen dat, op een dag, onze medici voor de dag kwamen met een probaat middel dat aan elkeen die het innam, niet alleen de onsterfelijkheid zou garanderen, maar dat tevens de individuele dood onmogelijk zou maken. Praktisch, en om redenen van geloofwaardigheid, moeten we ons echter tevreden stellen met de voorstelling van alleen maar een middel dat bij toediening de principiële onsterfelijkheid garandeert. Maar stellen wij ons dan de vraag wie naar dat 'wondermiddel' echt happig zouden zijn, dan zouden alras enkele kanttekeningen verschijnen over zijn mogelijke nadelen - zaken waar men niet eerder aan dacht, en die beslist aan belang gingen winnen naarmate ze grondiger werden uitgediept.
Een van de dingen waaraan iemand die verleid werd tot het nemen van een onsterfelijkheidspil misschien niet onmiddellijk zou denken, is het eenvoudige gegeven dat zijn onsterfelijkheid hem voorgoed zou afscheiden van zijn reeds overleden geliefden. Omdat het verlies van geliefden, wellicht voor de meesten onder ons, als veel pijnlijker ervaren wordt dan de gedachte aan de eigen dood, terwijl uiteindelijk de zekerheid van de eigen dood vaak nog het enige is dat dit verlies draaglijk kan maken, zou het definitief wegnemen van de genoemde zekerheid tevens de breuk met de gestorven geliefden onherroepelijk maken.
Zelfs voor mensen die niet geloven in een voortbestaan na de dood, en die de mogelijkheid om 'aan de overkant' de geliefden weer te zien, als een fabeltje beschouwen - zelfs voor die mensen ware de eigen definitieve onsterfelijkheid ondraaglijk, want deze zou op zijn minst het vooruitzicht op een beëindiging van het pijnlijke gemis van de overleden geliefden, voorgoed wegnemen.
Tegenargumenten, zoals bijvoorbeeld de gedachte dat kinderen vaak nog geen overleden geliefden hebben, en dat zij derhalve geen graten konden zien in de eigen onsterfelijkheid, zullen alras wegsmelten wanneer men gaat inzien dat deze jongeren hun (oudere) geliefden misschien wél zullen verliezen, omdat de laatst genoemden dit gemis wél kennen. Men dient zich aldus vooreerst bewust te zijn van de struktuur van dit probleem dat behalve individuen ook de mensheid als zodanig treft, en van de kettingreactie die het onvermijdelijk veroorzaakt.
In dat opzicht dient men zich ook voor de geest te houden dat het wél degelijk ter zake doet dat de situering in de tijd van de uitvinding van zo'n 'onsterfelijkheidspil' niét ter zake doet: of zij uitgevonden wordt, ofwel binnen duizend jaar, ofwel vandaag, ofwel duizend jaar geleden, kan aan het probleem als zodanig helemaal niets veranderen, aangezien men altijd zal geconfronteerd worden met het genoemde gemis omdat er altijd al doden aan de levenden zijn voorafgegaan.
Meteen wordt duidelijk dat nog slechts een heel kleine stap het geschetste probleem, dat het onze is, ons scheidt van het mysterie van de erfschuld, dat eveneens het onze is. Want wij erven de dood als iets dat wij niet willen missen, omdat wij ook de liefde van de doden erven, die wij niet kunnen missen.
Jan Bauwens, 15.12.2007
13-12-2007
Een nieuwe schoolstrijd?
Een nieuwe schoolstrijd?
Mieke Van Hecke van het Katholiek onderwijsnet beroept zich (impliciet) op de godsdienstvrijheid en derhalve weigert zij om bij haar rethoricastudenten reklame te maken voor een zogenaamde atheïstische universiteit, met name de VUB. Maar volgens de VUB onthoudt Van Hecke zodoende aan haar leerlingen de (volledige) informatie waar dezen (bij hun studiekeuze) recht op hebben. Bovendien werkt ook het net van Van Hecke met staatsmiddelen, wat haar zou verplichten tot neutraliteit, ook en vooreerst inzake het verstrekken van informatie. Volgens meerdere vrijdenkers zou de godsdienst het wetenschappelijk onderzoek weer gaan bedreigen met een terugkeer naar het bijgeloof van vóór de Verlichting.
Terwijl in deze discussie gebekvecht wordt over rechten en plichten, ligt de grond van het probleem o.i. elders, en wel in de meer fundamentele vraag of de neutraliteit waarop menigeen zich steeds weer beroept, überhaupt mogelijk is. En met 'mogelijk' wordt hier niet bedoeld 'uitvoerbaar' maar wel 'denkbaar' en zelfs 'bestaanbaar'. En niet de gelovigen doch de zich verlicht achtende vrijdenkers zijn het, die ons krachtens hun eigen ideologische beginselen nopen tot het ernstig nemen van deze kwestie.
Het neutraliteitsbegrip is immers in precies hetzelfde bedje ziek als het godsbegrip - althans volgens de maatstaven van een 'verlicht' perspectief op deze epistemologische kwestie... tenminste indien zo'n verlicht perspectief ook in dezer gehanteerd werd. Want het al dan niet bestaan van zowel 'god' als de 'neutraliteit' kan alvast de (zich nochtans vaak en immer onterecht op objectiviteit en neutraliteit beroepende) sciëntistische (/fysicalistische) criteria ter beslechting van de zinvolheid van een uitspraak, niet doorstaan.
Vandaar: vooraleer een schoolstrijd te beginnen en zich zodoende in allerlei socio-politieke wespennesten te begeven waarvan kinderen - ongeacht hun 'kleur', als ze die al hebben - altijd de eerste slachtoffers zijn, zou men misschien beter eerst eens de weg effenen voor een ernstige filosofische discussie op fundamenteel niveau, en wel met deelnemers die gedegen argumenten niet zomaar verwarren met slogans, verwijten of ordinaire plantrekkerij en volksverlakkerij.
(Over die 'verlichte' criteria, zie ook het abstract van Transatheïsme).
J.B., 13.12.'07
10-12-2007
Land zonder regering
Land zonder regering
Een land is de executie van zijn grondwet. België is de uitvoering van de Belgische grondwet. Door de Belgen wel te verstaan, want er bestaan geen burgers als er niet eerst een staat is. Er is geen staat zonder burgers en er zijn geen burgers zonder staat: ergens moeten de twee elkaar de hand geven. En zo is een land uiteindelijk de trouw van zijn burgers aan de grondwet. Niet een dode wettekst maakt een staat, maar wel verstandhoudingen en nageleefde afspraken onder mensen. Een staat is niets anders dan het naleven zelf van onder mensen gemaakte afspraken.
Burgers die zich niet houden aan de wet, dienen gesanctioneerd te worden. Daartoe is uiteindelijk geweld nodig, zij het meestal in de vorm van een stok achter de deur voor wie niet horen willen. Maar deze methode werkt slechts zolang effectieve sancties uitzonderlijk blijven: waar de helft van de burgers in de gevangenis zit, kan vanzelfsprekend geen staat meer bestaan. En tegen dergelijke onmogelijkheden wapent een staat zich door een steeds hogere graad van tolerantie te ontwikkelen. Men zorgt ervoor dat er nooit teveel burgers achter de tralies belanden, dat de boetes betaalbaar blijven en dat er genoeg door de vingers wordt gezien om de schijn van wet en orde hoog te houden.
Maar uiteraard heeft ook die methode haar beperkingen. Zij strandt waar de kloof tussen wet en gedrag al te groot wordt, want daar gaat willekeur heersen. Want waar iederéén de wet overtreedt, is de wet feitelijk niet meer van kracht, terwijl de wethouder dan naar believen kan sanctioneren wie hij maar wil. Hij ontleent zijn macht dan niet langer aan de orde van de wet maar aan de wet van de wanorde, en dat is het (beschermde) machtsmisbruik, ons bekend uit de onderwereld.
Of we dat nu willen of niet: het niveau waarop westerse staten vandaag functioneren gaat steeds meer tekenen vertonen van de geschetste malaise. Aan wetten ontsnappen alleen zij die de achterpoortjes kennen en die de tol voor hun doorgang kunnen betalen. Zij worden steeds rijker en aldus ook onafhankelijker van de wetten. De regerende burgers zijn steeds vaker zij die alles doen behalve de wet naar de geest naleven, en ze hebben er dan ook alle belang bij om de geschetste kloof nog breder te maken. Onze staten worden steeds vaker geleid door lui die alles doen behalve de wet naleven, en dus lui die feitelijk geen burgers zijn.
Dat dergelijke 'regeerders' zich niet langer bekommeren om het algemeen goed, doch enkel nog hun eigen profijten behartigen, mag derhalve niemand verwonderen.
J.B. 10.12.'07
17-11-2007
Waarom doping niet getolereerd kan worden
Waarom doping niet getolereerd kan worden
Op zaterdag 17 november 2007 heeft het antidopingcongres in Madrid de nieuwe wereldantidopingcode unaniem goedgekeurd. Wie doping gebruikt, zal nu zwaarder worden gestraft.
De jongste tijd gingen hier en daar enkele stemmen op voor de liberalisering van doping in de sport. De argumenten pro doping zijn echter bijzonder wankel. Maar vaak zijn de argumenten tegen doping niet veel meer doordacht.
De eigenlijke reden waarom doping niet getolereerd kan worden, betreft immers niet alleen de topsport zelf, maar strekt zich uit over heel het menselijke handelen en zijn: het heeft allemaal te maken met niets minder dan met het lot van de mensheid zelf.
Doping brengt ernstige schade toe aan de gezondheid van de direct betrokken sportlui. Maar de sport is steeds een exponent van het maatschappelijke leven, en dan vooral van zijn competitieve krachten. Zowel de sport als het maatschappelijke leven stellen hoge eisen aan de deelnemers en de concurrentie is vaak bikkelhard: zwakkeren hebben meestal geen schijn van kans om zich op te werken naar de hogere regionen. Edoch, van zodra competitiviteit niet slechts te maken heeft met vakbekwaamheid, werklust en volharding maar tevens, of zelfs veeleer, met een misplaatste 'durf' om enkele elementaire regels niet langer in acht te nemen, wordt de kwaliteit van ons handelen en van ons leven zelf op de helling gezet.
Het mag niet zo zijn dat oneerlijkheid wordt beloond met maatschappelijk aanzien, want dan krijgen in de samenleving de criminelen het voor het zeggen. Laksheid inzake dopingcontrole betekent uiteindelijk dat niemand nog competitief kan zijn tenzij hij bereid is om met zijn gezondheid te gaan spelen.
In dat geval brengt de aanvankelijk gezonde concurrentie, die de kwaliteit van onze producten en van ons leven moet helpen waarborgen, precies het tegendeel voort van wat ze beoogt, en zal elke 'verbetering' van de producten ten koste gaan van de ondermijning van de producenten zelf.
Naast de aloude perversie van de middel-doel-omkering waar de middelen (het geld) de plaats zijn gaan innemen van het doel (de waren), zet zich dan een analoge perversie verder door: de perversie van producent en product, welke maakt dat het product, objectief gezien, belangrijker gaat worden dan zijn producent. Omdat producent en consument tenslotte één en dezelfde zijn, zou dit niets minder betekenen dan een ernstige verabsolutering van de menselijke slavernij.
Omwille van het vrijwaren van de menselijke vrijheid zelf, binnen het maatschappelijke handelen, dient ook hier het respect voor enkele elementaire ethische spelregels te worden afgedwongen.
J.B.
22-08-2007
"Hoezo, mens en aap hebben gemeenschappelijke voorouders?!"
"Hoezo, mens en aap hebben gemeenschappelijke voorouders?!"
Op woensdag 22 augustus 2007 meldde de nieuwssite van de vrt (
http://www.vrtnieuws.net/cm/ ) dat één derde van de jongeren niet meer weten dat de aarde rond de zon draait. Straf, inderdaad, dat onderwijs van bij ons dat naar zijn eigen zeggen tot het beste ter wereld behoort. Maar dan volgde iets nog straffers...
De vrt-site geeft aan de lezer of de kijker de gelegenheid om zijn of haar kennis eens te testen, en stelt daarom een viertal vraagjes, met de vrt-antwoorden erbij, zodat elkeen voor zichzelf kan uitmaken of hij nog 'mee' is. Zo staat daar het vraagje: "Stamt de mens af van de aap?", en het vrt-antwoord luidde: "Wij stammen allemaal af van de aap"!
Wij herinneren ons uit de colleges "Geschiedenis van de vroegste tijden", dat de professor zegde: "Wie op 't examen antwoordt dat de mens afstamt van de aap, die krijgt van mij een dikke nul, is dat begrepen?" Niet dat onze professor een creationist was, verre van. Maar het correcte antwoord luidt: "De mens en de aap hebben gemeenschappelijke voorouders".
Alleen wie rond negenen vanmorgen de vrt-site raadpleegde, kan getuigen. Ongetwijfeld samen met vele anderen, stuurden wij een mailtje naar de vrt. Enkele minuten later was het betreffende antwoord aangepast...
Tot zover dus de vrt die, eveneens naar zijn eigen zeggen, tot de beste zenders ter wereld behoort...
J.B.
10-08-2007
BANALISERING VAN DE JOURNALISTIEK
BANALISERING VAN DE JOURNALISTIEK
"Investeerders hebben 7,7 miljoen euro gepompt in NowPublic.com. Op die manier moet de nieuwssite, waarop de berichtgeving bij elkaar geschreven én gefilmd wordt door burgerjournalisten, uitgroeien tot het grootste nieuwsagentschap ter wereld." - aldus De Tijd (zie: http://www.tijd.be/ondernemen/t-zine/artikel.asp?Id=3119748)
Het 'experiment' waarvan sprake heeft alom analogen, en het meest bekende is wel dat van de zogenaamde 'burgerwachten': burgers die optreden in de plaats van beroepsagenten.
Onopgeleide vrijwilligers allerhande zijn werkzaam in vrijwel alle sectoren van de samenleving. Meestal met de beste bedoelingen, vaak uit idealisme, soms ook omdat het niet anders kan. De onopgeleiden - vanzelfsprekend altijd een meerderheid - eisen zelfs hun rechten op, zoals dat het geval is in het 'Copernicusplan' dat 'gelijk loon voor gelijk werk' voorstaat. Soms is de in dienst name van nauwelijks opgeleiden een noodzaak vanwege schrijnende tekorten - en dus vergeeflijk - maar veel vaker is het een gevolg van louter nepotisme, bedrog of normvervaging en onbekwaamheid. In de praktijk is het laatst genoemde geval helaas schering en inslag.
Onlangs hoorde ik over iemand die door het HRM van een openbare instelling gerecruteerd werd voor een functie waarvoor hij op de keper beschouwd niet de juiste kwalificaties bezat, terwijl kandidaten met de juiste kwalificaties niet eens aan bod kwamen. HRM of Human Resource Management is die specialisatie die aan de gepaste mensen het gepaste werk moet bezorgen. Een agent van een HRM-dienst oordeelt of iemand bekwaam is, vaak op grond van alleen maar een gesprek en enkele psychometrische testen, wat vanzelfsprekend vrij spel geeft aan subjectiviteit, arbitrariteit en dus corruptie. Naar diploma's wordt steeds minder gevraagd. Stel dat er plotseling een grote vraag is naar leraren Nederlands voor anderstaligen, dan zouden, volgens de traditionele en rechtvaardige principes, eerst de licentiaten Germaanse Talen aan bod moeten komen voor die job, pas dan bijvoorbeeld de regenten Nederlands, tenslotte de houders van alleen maar een humanioriagetuigschrift. Immers, bijvoorbeeld de Germanisten hebben vier jaar Nederlands gestudeerd op universitair niveau en in de loop van die studies zijn zij geslaagd voor meer dan honderd examens en tentamens bij tientallen vakspecialisten of professoren. Wanneer men toestaat dat aan dit feit gewoon voorbij wordt gegaan door HRM-diensten die bijna 'op zicht' de geschiktheid van kandidaten beoordelen, dan banaliseert men de opleidingen en geeft men aan jonge mensen een alles behalve stichtend signaal: "U hoeft niet te studeren", zegt men dan, "want als puntje bij paaltje komt zal een politieke handlanger u de job van uw keuze hetzij verschaffen hetzij onthouden!"
Is het niet al welletjes dat het bestuur van het land wordt overgelaten aan populisten aan wie verder geen enkele andere bekwaamheidseis gesteld wordt dan dat zij zichzelf weten te verkopen? Tendenzen zoals de genoemde kunnen slechts de corruptie in de hand werken en de ondergang bespoedigen. Specifiek inzake journalistiek krijgt hier de waarheid andermaal een fikse deuk, want onopgeleiden zijn in dezer niet meer dan een speelbal van het bedrog van grote machtsapparaten, daar zij helemaal geen kaas gegeten hebben van het complexe spel waarin feiten met percepties worden vermengd tot kant en klare nieuwshapjes die het publiek in de gewenste richting sturen, met name: als vee naar de slachtbank!
J.B., 10.08.07
11-07-2007
De katholieke liefde
De katholieke liefde
In een recent Vaticaans document (1) noemt het katholicisme zichzelf de enige ware kerk en verwerpt zij alle andere christelijke, protestantse kerken als zijnde ongeldig: "Ik ben de ware, alle anderen zijn vals", zo zegt zij.
Met dit statement roept het Vaticaan de herinnering op aan die bijbelse vrouw die aanspraak maakt op het moederschap over een kind dat haar tijdens haar slaap door een rivale zou zijn ontnomen. Niemand minder dan koning Salomon beslecht deze historische rechtszaak en hij stelt voor dat het kind doormidden wordt gehakt, zodat aan elk van de twee vrouwen een helft kan worden gegeven. Hierop doet één van deze twee vrouwen onmiddellijk afstand van haar aanspraak, vanzelfsprekend omdat zij het leven van het kind wil sparen. En meteen luidt het Salomonsoordeel dat zij het is aan wie de voogdij over het kind toekomt.
De ware moeder onderscheidt zich van de huichelaar in het feit dat voor haar het welzijn van het kind prioritair is, ook al kost haar dat haar eigen positie. Hetzelfde doet Christus, die zijn leven geeft opdat anderen zouden kunnen leven, en dat is tenslotte de liefde. Die liefde vindt men in de zichzelf "katholiek" noemende kerk niet terug: eens te meer denkt zij aan zichzelf en aan haar eigen macht, en wat er met het goddelijke kind gebeurt, blijkt haar volstrekt koud te laten: zij heeft het liever verhakkeld en dood in de eigen klauwen dan levend bij de door haar miskenden en veroordeelden.
(1) William Cardinal Levada en Angelo Amato, S.D.B., RESPONSES TO SOME QUESTIONS REGARDING CERTAIN ASPECTS OF THE DOCTRINE ON THE CHURCH, Rome, 29 juni 2007.
J.B., 11.07.'07
04-07-2007
Dr. Cosyns' provocatie en de euthanasiewetgeving
Dr. Cosyns' provocatie en de euthanasiewetgeving
De jongste provocatie inzake de euthanasiewetgeving lokt een nieuw debat uit over wat kan en wat niet. Blijkbaar stellen sommigen zich nu voor het eerst de vraag of er een verschil is tussen, enerzijds, doding ingevolge een actieve en doelgerichte daad, zoals de toediening van een dodelijke dosis barbituraten en, anderzijds, doding door het plegen van verzuim aan een levensreddende daad, zoals dat gebeurt bij het laten uitdrogen van een terminale patiënt.
In het geval van actieve doding is er meestal geen probleem voor de rechter, aangezien dan over de intentie van diegene die doodt, nauwelijks discussie kan bestaan: iemand zal zeer zelden per ongeluk een geladen pistool richten op zijn vijand, of een dodelijke dosis barbituraten toedienen aan een patiënt. Maar inzake verzuim is de intentie van diegene die niet handelt meestal veel minder duidelijk, ook al omdat in dit geval ook zaken zoals de menselijke feilbaarheid kunnen geacht worden in het spel te zijn. Precies de uiteindelijke onkenbaarheid van de intenties van de dader, maakt het verschil tussen deze twee vormen van 'doding' onmiskenbaar. Edoch: er is nog een factor die vaak wordt over het hoofd gezien en... die dit verschil in deze zaak irrelevant maakt!
Stel dat de media aankondigen dat hongersnood een gans volk bedreigt en dat elke gift ter waarde van, bijvoorbeeld, tien euro, een mensenleven redt: is dan al wie eraan verzuimt om zijn steentje bij te dragen, schuldig in geval er ondanks de actie alsnog slachtoffers vallen? En hier spelen duidelijk zaken mee zoals verantwoordelijkheid en plicht. Wie zichzelf verantwoordelijk acht, zal zich moreel schuldig weten, maar geen rechter kan ook maar één burger veroordelen als die rechter niet eerst zelf zijn laatste duit heeft uitgegeven tegen die hongersnood. Bovendien eist het gelijkheidsbeginsel dat dan ook alle burgers worden aangeklaagd...
Maar voor een arts wiens verantwoordelijkheid en plicht het krachtens zijn eigen eed (van Hypocrates) is, om het leven van zijn patiënt te helpen redden, liggen de kaarten anders: hij kan geen onopzettelijk verzuim inroepen omdat hij mag en moet verondersteld worden zijn vak te kennen en tenminste te weten dat wie geen voedsel krijgt toegediend, sterft. Een arts die een patiënt laat uithongeren, doet daarom exact hetzelfde als een arts die euthanasie pleegt door zijn patiënt te vergiftigen.
Een wetgeving die de twee genoemde vormen van doding door artsen alsnog discrimineert, is bijgevolg hypocriet, en wel in die zin dat zij de verantwoordelijkheden en de plichten inherent aan het beroep van de arts, impliciet miskent. Zo'n wet holt tevens actief het intentie-begrip uit, niettemin de werkelijkheidswaarde daarvan zich onmiskenbaar manifesteert waar de wetgever duidelijk rekening houdt met zaken zoals 'opzet', 'verzuim' en 'menselijke feilbaarheid'.
De recente provocatie vanwege een arts, is dus welkom. Maar de oplossing van het probleem kan duidelijk niet liggen in een 'uitbreiding' van de euthanasiewet, daar zij nu reeds de consistentie van de wetgeving verstoort en op den duur alleen tot nog veel grotere absurditeiten zal leiden.
J.B., 4 juli 2007
11-06-2007
Democratische verkiezingen.
Democratische verkiezingen.
Hoeveel professoren zijn er nodig voor de beslissing of een student mag overgaan naar een hoger jaar? Tien? Twintig? Dertig? En professoren, zo mag men aannemen, zijn bijzonder geleerde en bekwame mensen: op hun beurt doorstonden zij talloze selectieproeven!
Zijn toon leek me een beetje agressief, en dat maakte me nieuwsgierig. Hij vervolgde:
Hoeveel examens moet een student succesrijk afleggen om te kunnen overgaan naar een volgend jaar? Twintig? Dertig? Veertig?
De selectie kan inderdaad niet streng genoeg zijn, zo beaamde ik: mensen dienen hun vak te kennen, anders liep alles in de kortste keren in het honderd!
Nu de verkiezingen samenvallen met de blokperiode, zullen er meer studenten aan denken, zei hij: om een democratisch land met miljoenen inwoners te mogen besturen, dient men helemaal niet gestudeerd te hebben. Geen professoren komen er aan te pas. De beslissing is aan Jan met de pet: u en ik hebben het voor het zeggen.
En is dat geen grote eer?, antwoordde ik.
Probeer eens het voorstel in te dienen om toekomstige artsen, ingenieurs of musici democratisch te laten verkiezen!, zo ging hij door: Geen scholing meer voor deze kandidaten, geen examens en geen professoren.
Dan zou het nationaal orkest alleen nog lawaai voortbrengen, moest ik toegeven: onze gebouwen zouden instorten en er zou ons geen lang leven beschoren zijn.
Precies, antwoordde hij: Maar dan is het democratische bestuur van miljoenen mensen blijkbaar een veel minder belangrijke job!
Ben je dan niet blij dat je mag kiezen, vroeg ik hem.
Ik voel me echt onbekwaam om te oordelen over wie het land mag besturen, zo maakte hij me bewust van mijn eigen twijfel: Bewindslieden dienen zovéél capaciteiten te hebben, allemaal zaken die ik zelf niet beheers, om niet te zeggen dat ik van de meeste van die kundigheden gewoon geen flauw idee heb. En gesteld dat ik er iets van af wist: ik heb nooit iemand van die kandidaten ontmoet! Laat staan dat ik hen examens zou afgenomen hebben! En toch moeten wij onze leiders aanduiden!
Ik moest bekennen dat ik zijn twijfel deelde, en samen vermoedden wij zelfs dat veruit de meesten onder ons, kiezers, met hetzelfde netelige probleem kampten. En of dat onze kieswet niet een beetje verdacht maakte?
Wij hebben immers niet alleen het recht om onze leiders aan te duiden, zo verklaarde hij zich nader: het is bovendien onze plicht!
Dat is nu eenmaal de wet, zei ik.
Daarop reageerde hij wat verontwaardigd: Mag men mensen beheppen met verantwoordelijkheden die zij naar hun eigen zeggen niet aankunnen? Mag men mensen verplichten om te gokken?
Gokkenop zich is volstrekt immoreel om verschillende redenen, zo moest ik toegeven, en des te meer wanneer daarbij gewichtige dingen op het spel staan. Anderen verplichten om te gokken is nog vele keren immoreler.
Is onze kieswet dan niet immoreel?, waarschuwde hij.
Iemand kan goede redenen hebben om een bepaalde gok te wagen, antwoordde ik.
Tja, zei hij: mogelijkerwijze hebben zelfs elk van de gokkers hun eigen goede redenen. Maar de zaak is dat men zelfs geen wiskundige hoeft te zijn om te kunnen bewijzen waarom het resultaat van miljoenen verschillende, beargumenteerde gokjes, zelf niets meer met argumenten kan te maken hebben! Een democratische verkiezingsuitslag is gewoon... een gokresultaat.
Dat is misschien wel zo, antwoordde ik. Maar hij bleek nog niet uitverteld.
Bij een examen of bij een sportwedstrijd, leggen de kandidaten een proef af en daarna worden zij beoordeeld, zo ging hij verder: In de democratische politiek gaat het er net andersom aan toe: kandidaten worden beoordeeld en pas daarna leggen zij hun proef af!
Misschien heb je wel gelijk, zei ik.
Het doet een beetje denken aan de perversie van prestatie en bekendheid in de media, zei hij: Dat maakt de macht ook zo corrupt. Waar ooit de leider een bekend gezicht werd, wordt nu het bekende gezicht een leider.
Ik knikte.
Die omkering is blijkbaar overal ingeslopen, zo maakte hij zich kennelijk ongerust: Ooit werd het goede gegeerd, maar nu wordt het gegeerde als een goed beschouwd, ook al houdt het helemaal niets in.
Wat bedoel je precies?, vroeg ik, want ik wilde hem nu ook niet afschepen.
Kijk naar die moderne kunst, zei hij: Ze hebben weer een Karel Appel verkocht voor ik weet niet meer hoeveel miljoen. Een zeer gegeerd werk, en precies daarom is het zo goed!
Ik ben geen communist, zo vervolgde hij na een poosje, maar zou je hier om minder niet direct denken aan de middel-doel-omkering van Marx?
Hij was dus wél een communist.
Je bedoelt toch niet, zo probeerde ik, dat onze democratie...?
Bijlange niet!, antwoordde hij bitsig, alsof ik hem van iets had willen betichten: Ik ben een democraat in hart en nieren!
Hij was dus een crypto-communist.
Wellicht heb je gelijk, zei ik: het gaat kennelijk niet om argumenten en om verstand, in een democratie. Het gaat wellicht veeleer om het hart en om de nieren. Maar wat is daar nu op tegen?
En toen bekeek hij me eens alsof ik van een andere planeet was, en hij verdween.
Niets is zo onvoorspelbaar als het weer. Als het in Frankrijk regent, en de wind waait uit het Zuid-Westen, dan is het waarschijnlijk dat de buien na een poos ook boven België hangen. Ziedaar de wetenschappelijke basis voor de weersvoorspelling. Het volstaat echter dat plotseling de wind gaat liggen, ofwel van richting verandert, opdat die voorspelling fout zou blijken.
Het weerbericht geeft voorspellingen die een welbepaalde graad van waarschijnlijkheid hebben, maar zekerheid bieden ze nooit. Bovendien kunnen die voorspellingen slechts worden gedaan over een zeer korte termijn. We kunnen met een relatief grote zekerheid iets zeggen over het weer van morgen, en misschien over dat van overmorgen, maar wat er na overmorgen zal gebeuren, is al onzeker, en een voorspelling van vier dagen is zowat de grens van het geloofwaardige. Dat is de waarheid, en zelfs een kind kan dit vaststellen.
Het weer is onvoorspelbaar, omdat de bewegingen in en van de atmosfeer fundamenteel chaotisch zijn. En het weer is niet het enige gebeuren dat onderhevig is aan chaos. Ook de economie deelt in de klappen - denk aan het probleem van de beleggingen en de beurscijfers. En met onze gezondheid is het al eender.
In feite zijn principieel alle mogelijke gebeurtenissen onderhevig aan chaos. Waar wij relatief betrouwbare voorspellingen doen, hebben we dat veeleer te danken aan een zekere inertie in de gebeurtenissen die we bestuderen, dan wel aan een vermeende afwezigheid van chaos.
Chaos, of wanorde, is het oerprincipe van alle dingen. Het woord "Chaos" is van oorsprong Grieks, en stamt uit de Helleense mythologie: Chaos, die aan de oorsprong der tijden die enige werkelijkheid was, vulde het ganse heelal als een ongeordende, dode oermassa. De vraag rijst, hoe uit die chaos dan ooit "orde" kon voortkomen - tenminste: als er orde uit voortgekomen is.
Het antwoord van de Oude Grieken luidt dat er, naast Chaos, nog een andere werkelijkheid was - of is - met name een orde-brengende werkelijkheid, "Eros" genaamd.
Eros wordt getypeerd als een kracht die de chaos bezielt en die aldus de ongeordende, dode oermassa tot leven brengt. Door de inwerking van Eros op de chaos, krijgt het ongeordende ineens structuur of vaste vorm. En de allereerste manifestatie van die vaste vorm was vanzelfsprekend de Aarde. Tegelijk met de aarde ontstond zo de ruimte daarboven - de hemel - en die daaronder - de hel. In het Grieks heten zij: Gaia, Ouranos en Tartaros.
Toeval of niet, maar deze gang van zaken, zoals hij wordt beschreven in de volstrekt onwetenschappelijk geachte mythen, doet denken aan een vormeloze eicel dewelke door een zaadcel wordt bevrucht, en die na de bevruchting structuur, vorm en leven ontvangt. De cel splitst zich eerst in twee, dan in vier, en zo differentieert ze steeds verder, totdat een bijzonder geordend wezen met biljoenen gespecialiseerde lichaamscellen daaruit voortkomt. Ook over die voortdurende differentiatie hebben de Griekse oorsprongsmythen het, maar dat is een onderwerp apart.
Eros, het bezielende of leven brengende principe, is vanzelfsprekend de geest, en we kunnen dat ook heel letterlijk nemen, bijvoorbeeld inzake het klimaat, de economie, de gezondheid, of met betrekking tot alles wat ons van buitenaf tegemoet komt. Alles is chaos, totdat de geest het benadert, analyseert, bestudeert.
Een jong kind is als het ware één met zijn omgeving, het maakt nauwelijks onderscheid tussen zichzelf en de dingen om zich heen, het zwemt als het ware in de wereld rond zoals een vis in het water, en zelfs droom en werkelijkheid worden door het kind nauwelijks onderscheiden.
Hetzelfde geldt in zekere zin ook nog voor heel wat volwassenen die niet participeren aan de cultuur van de geest: zij schrijven natuurverschijnselen toe aan innerlijke zielstoestanden (schuld en boete), ze projecteren hun innerlijk op de buitenwereld en ze haspelen droom (angsten en wensen) en werkelijkheid door elkaar. Pas het vooropstellen van de rede, welke gedragen wordt door de taal, maakt een duidelijk onderscheid tussen het onechte en het ware mogelijk: "De droomwereld is voor elk mens verschillend, maar de rede is voor iedereen dezelfde", zo klinkt een van de meest oorspronkelijke verwoordingen van de Verlichtingsgedachte. Wat iemand beweert, dient principieel (door allen) op zijn waarheidswaarde gecontroleerd te kunnen worden. En dit vormt dan de basis voor het tribunaal, het openbaar overleg, de grondslag van de zogenaamde positieve wetenschappen, die in wezen een zaak van rechtspraak is: rechtspraak inzake het zo kostbare goed van de Waarheid.
Met betrekking nu tot het onderwerp van de zogenaamde klimaatsverandering, kunnen analoge opmerkingen gemaakt worden. Vooreerst dient gezegd dat, met betrekking tot het principieel chaotische klimaat, er enige orde verschijnt op het ogenblik dat mensen het nauwlettend gaan bestuderen: Eros brengt orde, structuur en leven in de chaos. In het weer onderscheiden wij de temperatuur, de windkracht en zijn richting, de luchtvochtigheid, de luchtdruk, en tal van dergelijke zaken meer. Met behulp van de fysica, de geologie, de statistiek en nog andere wetenschappen, worden de genoemde en nog andere begrippen aan elkaar gerelateerd, en er wordt gezocht naar regelmatig terugkerende patronen of wetten, welke het doen van betrouwbare voorspellingen min of meer mogelijk maken.
Maar ook hier geldt dat het onderscheidingsvermogen soms het onderspit moet delven voor een 'restant' van het primitieve, pre-rationele denken dat - zoals alom aantoonbaar - ook volwassenen nog parten kan spelen, en - andermaal zoals de feiten bewijzen - dit primitieve 'restant' kan relatief groot zijn en geleerdheid garandeert geen immuniteit daartegen. Concreet betekent dit, dat de (noodzakelijke) interpretaties van 'feitelijke' gegevens sowieso 'besmet' zijn met de resultaten die wij hetzij vrezen, hetzij wenselijk achten. Met andere woorden: we blijven nillens willens onze gevoelens van schuld en boete, onze angsten en onze verlangens, een te grote rol laten spelen in onze (noodzakelijke) interpretaties van de 'feiten'. Nogmaals: naakte feiten zijn er nooit: de interpretatie ervan is een zaak van "Eros" - de bezieling, of de geest - en zo zal de specifieke kleur van de geest van de betreffende onderzoeker terug te vinden zijn in wat hij uiteindelijk als 'feit' gaat erkennen.
Enkele mooie, want extreme voorbeelden vindt men in de interpretaties van de (al dan niet vermeende) klimaatsverandering bij fundamentalistische aanhangers van bepaalde religies. Sinds jaar en dag zien zij in de zogenaamde veranderingen van de natuur duidelijke tekenen dat "het Einde" nadert. Ook de economie, de wetenschappelijke ontwikkeling, de politiek, de ethiek en zo meer ontsnappen niet aan de specifieke 'kleuren' welke zij aan hun interpretaties toevoegen. En zij kunnen het niet laten om hun interpretaties op die welbepaalde manier te kleuren, omdat er nu eenmaal geen 'feiten' kunnen bestaan dan via de ordenende werking van Eros - de geest: de geest geeft betekenis aan wat aanvankelijk chaotisch is, en de specifieke 'kleur' van de geest zal altijd in de betekenisgeving, en dus ook in de (nooit naakte) 'feiten' terug te vinden zijn.
Maar niet alleen religies kunnen fundamentalistisch zijn: alle overtuigingen en geloofssystemen - religieus of niet - kennen dat gevaar, en nog vaker onderkennen ze het niet. De 'New-Age'-beweging is een voorbeeld van een niet klassiek religieus geloofssysteem. Niettemin deze naam een veel te bonte lading dekt om zomaar eenduidig omschrijfbaar te zijn, kan hij als voorbeeld dienen. Een ander voorbeeld is dat van het fysicalisme - een uitloper van het materialisme dat, op een scheve en schotse manier, enkele zaken uit de gezaghebbende positieve wetenschappen te baat heeft genomen om zichzelf mee te tooien: niettemin het er heel wetenschappelijk uitziet, is het sciëntisme een 'ordinair' geloofssysteem zoals een ander, en ook niets meer of niets minder dan dat. In feite zijn de mogelijke geloofssystemen die een rol spelen in het interpreteren van 'feiten' - en men moet eigenlijk zeggen dat zij onmisbaar zijn op straffe van het wegblijven van 'feiten' en van het zich doorzetten van de chaos - ontelbaar in aantal.
Bekend zijn echter alleen die geloofssystemen die zich hebben weten te handhaven door zich te verweven met de heersende machten - denk aan het katholicisme, het kapitalisme, de islam, het jodendom, het vooruitgangsgeloof, allerlei vormen van doemdenken, het geloof in "Moeder Aarde", en zo voort. Zij zijn - in bepaalde tijdsperioden en in bepaalde streken - dominant en daardoor is de kleur die ze aan de 'feiten' hebben gegeven, zo goed als onzichtbaar geworden: hun interpretaties gelden bijgevolg als "vanzelfsprekend". Onterecht, zo kan men opmerken, maar wat is onrecht als geen mens, en zelfs niet de slachtoffers daarvan, er tegen protesteren? De kwestie is geen sinecure.
Maar keren we nu terug naar het probleem van de zogenaamde "klimaatsverandering", en merken we vooreerst op dat het begrip een wanbegrip is, want een contradictio in terminis. Het klimaat verandert immers per definitie. Het verandert op korte of op lange termijn, maar veranderen doet het, omdat nu eenmaal alles verandert, zoals de allereerste Oud-Griekse wijsgeer, Herakleitos al zei, met zijn beroemd geworden slagzin: "Panta rei": "Alles stroomt", "Alles verandert". Maar er is meer aan de hand.
Een klimaat drukt een geheel uit van gemiddelde weerstoestanden welke voorkomen in een welbepaalde streek, in een welbepaalde tijdsperiode. Als we spreken over het huidige Middellandse-Zeeklimaat of over dat van Noord-West Europa, dan hebben we een algemeen, vaag doch welbepaald beeld, dat duidelijk onderscheiden is van bijvoorbeeld het huidige klimaat in de Tropen of op Antarctica. Dat klimaatbeeld wordt uitgedrukt in een aantal vaste parameters, welke aangeven wat bijvoorbeeld de gemiddelde dag- en nachttemperaturen zijn in bepaalde perioden van het jaar, steunend op metingen die worden verricht op een welbepaald aantal tijdstippen en plekken, onder welbepaalde omstandigheden. Die metingen gebeuren niet willekeurig en ook niet 'neutraal' (neutraliteit is een onding op mening terrein): ze gebeuren eigenlijk in functie van hun bruikbaarheid, hun direct nut, en zo bijvoorbeeld zijn ze gerelateerd aan de landbouw en aan de condities die vereist zijn voor een rijke oogst, of aan de gezondheid van de streekbewoners. En zo is het uiteindelijk de natuur zelf die ons inspireert, of conditioneert, inzake het hanteren van welbepaalde interpretatiemodellen van de 'feiten'. Het klimaatbegrip is dus vaag, maar het is voldoende welomlijnd om voor ons bruikbaar te kunnen zijn; het maakt dat we ons plan kunnen trekken.
Echter, als men zijn vleugels wat wijder wil open slaan, en men het terrein van het directe nut wil overstijgen - wat theoretisch perfect mogelijk is - komt men aardig in de problemen. Inzake het klimaat kunnen dan meer bepaald vragen rijzen die eigenlijk hun boekje te buiten gaan, en die een loopje nemen met de onderzoeker, in die zin dat zij danig vaag of chaotisch worden dat zij een veel en veel te vrij spel geven aan de "Eros" - het bezielende, ordenende principe - ter herinnering: het principe zonder hetwelke van 'feiten' geen sprake kan zijn. En met zijn (al dan niet vermeende) overschot aan energie, heeft de mens vaker de neiging om zijn vleugels wat wijder te gaan open slaan. Deze keer echter - inzake het klimaat - ligt niet een overschot aan energie, doch een gevoel van bedreigd worden aan de basis van de grote maneuvers waartoe hij zich nu verplicht weet.
De gletsers wijken alom ter wereld terug, de poolkappen smelten nu heel snel af, tsunami's volgen elkaar op en oogsten dreigen overal te mislukken. En in een golf van paniek, slaat men aan het meten, doet men metingen, en fabriceert men theorieën over deze weliswaar geheel onverwachte en bedreigende schommelingen. In zekere zin reageert men aldus een beetje zoals iemand doet die het plotseling warm krijgt, die zich daarop naar de thermometer spoedt teneinde zich ervan te verzekeren dat de temperatuur inderdaad gestegen is, om vervolgens te besluiten dat de gestegen temperatuur de oorzaak is van het feit dat hij het warm kreeg.
De man die zo handelt heeft natuurlijk niet helemaal ongelijk, maar de zaak is wel dat - uiteindelijk - het warmtegevoel van de man in het geding is, en niet de temperatuur: die "temperatuur" - hoe fysisch correct die ook is - is slechts een door de man uitgevonden hulpmiddel in dienst van zijn warmtegevoel - zijn comfort. De eindwaarde is het comfort van de man, en aan dat comfort dient alles zich per definitie te onderwerpen. Het is omwille van dat comfort dat thermometers werden uitgevonden, windrichtingen, luchtdrukmeters en weerberichten. De paniek bij de man is dus gerechtvaardigd in zoverre zijn waarnemingen zijn comfort bedreigen; hij is echter volstrekt onterecht waar het alleen maar "afwijkingen van de norm" betreft. En dan rijst de vraag: wat is de norm? Of, nog sterker: is er een norm? En is die norm wel kenbaar?
In juni 2006 verscheen een wetenschappelijk artikel, getiteld: "Does a Global Temperature Exist?" In dat artikel bewijzen drie wetenschappers - met name: Christopher Essex (wiskundige, van de University of Western Ontario), Ross McKitrick (Econoom van de University of Guelph) en Bjarne Andresen (van het Niels Bohr Institute of Copenhagen) dat er noch fysische, noch wiskundige, noch proefondervindelijke gronden bestaan om inzake het vraagstuk van de vermeende opwarming op een zinnige manier te spreken over een "globale temperatuur van de aarde". Het artikel in kwestie telt vierentwintig A4-tjes en kan geraadpleegd worden op het internet. Het zal hier niet worden vertaald, maar wie het leest, ziet dat daar beweerd wordt dat het onmogelijk is om wetenschappelijk vast te stellen dat de gemiddelde temperatuur van de aarde gestegen is, alleen al omdat het volstrekt onmogelijk is om op een of andere manier vast te stellen wat de globale, gemiddelde temperatuur van de aarde dan wel mag zijn. En als er al zoiets zou bestaan als de "globale aardtemperatuur", dan ware die zelfs niet bij benadering vast te stellen.
Vanzelfsprekend is het onjuist om, zoals onder meer auteur Christoffer Essex doet, op grond van dit onderzoek te gaan ontkennen dat er wat schort met het klimaat. Essex gedraagt zich in feite zoals de man, hoger beschreven, die het warm krijgt, doch die ontkent dat het warmer geworden is... omdat hij nu eenmaal niet over een thermometer beschikt! Wat echter wél correct is - en laten we voor een keer niet het kind met het badwater buitengooien - is het feit dat de zogenaamde klimaatsverandering een (al dan niet vermeende) gebeurtenis is die vrijwel volkomen aan de greep van het huidige wetenschappelijk onderzoek ontsnapt. De bocht van honderdtachtig graden die het wetenschappelijk establishment inzake enige consensusvorming gemaakt heeft in de jongste jaren en zelfs maanden, doet zelfs de volslagen leek zijn wenkbrauwen fronsen en dreigt de vooralsnog 'heilig' geachte positieve wetenschappen flink in discrediet te brengen. Te meer wanneer men vaststelt dat de 'zaak' van de klimaatverandering pas aan het rollen ging nadat een Amerikaans toppoliticus zich daarmee in meerdere betekenissen is gaan verrijken. Nu het wantrouwen eens en voorgoed werd gevoed, en aangezien genoeglijk bekend is dat naakte feiten niet bestaan, krijgen ook de critici van de milieubewegingen de wind in de zeilen, want het chaotisch karakter van het weer is misschien wel het enig overblijvende feit. Dat de interpretaties ervan vrij spel krijgen, spreekt vanzelf, alsook het feit dat de interpretaties van de machtigsten (diegenen die het luidste kunnen roepen) het uiteindelijk zullen halen op de rest. Een feit is dat de reputatie van Al Gore wel vaarde bij zijn 'engagement'. Een feit is dat men erin geslaagd blijkt de niet te overwinnen vijand tot vriend te maken. Een feit is dat naast de milieubewegingen, ook tegenbewegingen uit de grond rijzen, die er op hameren dat de hele heisa rond de volgens hen geheel vermeende klimaatverandering zal dienen om de belastingdruk te verhogen voor nog meer "wetenschappelijk onderzoek", dat misschien hoofdzakelijk aan het leger ten goede zal komen, en tegelijk het volk in de ellende zal storten. Want het is nu 'bon ton' om milieumaatregelen te gaan verdedigen, ook als men niet weet of ze wel gaan helpen, zoals het ooit 'bon ton' was om te vechten voor de kerk en voor het zielenheil. Wat er ook van zij: de machthebber heeft zich vandaag het milieu-item toegeëigend en het lijdt geen twijfel dat hij het zal aanwenden in functie van zijn macht. [Voor de slechte verstaander: men kan zich verwachten aan de promotie van kernenergie.] De waarheid daarentegen zal, zoals gewoonlijk, verdwijnen in het ongewisse en in de chaos van de gebeurtenissen die rommelig nog wel ergens liggen opgeslagen in het geheugen van de mensheid, maar die niemand zich ooit nog zal kunnen herinneren. Wie herinnert zich nog de motieven voor de golfoorlog? Voor de jodenvervolging? Wie heeft nog weet van de genocide door de katholieke kerk op de Albigenzen? Wie maalt er nog om de veroordeling van Giordano Bruno? De geschiedenis is gewoon doorgegaan, bijna alsof deze ware zaken er helemaal niet toe deden.
J.B.
29-04-2007
DROOGTE EN MISOOGSTEN IN DE NOORDELIJKE HEMISFEER
DROOGTE EN MISOOGSTEN IN DE NOORDELIJKE HEMISFEER
De waarschuwingen van het WWF worden bewaarheid. Dit is de tijd van de maartse buien en de aprilse grillen, maar sinds 22 maart is hier vrijwel geen druppel regen meer gevallen; nooit voordien is het in deze periode van het jaar zo droog geweest en de vooruitzichten blijven eender. 60 percent van de aardappeloogst wordt nu al als verloren beschouwd en de zomerzaden kiemen ofwel niet, ofwel onregelmatig.
In Nederland laat de droogte zich al voelen: in de Veluwe moet de brandweer tussenbeide komen om het wild van drinkwater te voorzien. Uit het Twentekanaal wordt nu 300 liter water per seconde opgepompt. In de Bradantse Kempen (Bladel) was er donderdag al een grote heidebrand ingevolge de droogte.
In Italië vraagt men de noodtoestand uit te roepen: reeds de helft van de waterreserves zijn uitgeput en in de Po-vlakte wordt gevreesd voor een drinkwatertekort in juni.
Ook in het Westen en het Zuid-Oosten van de Verenigde Staten is het nu uitzondelijk warm en droog, met meer bosbranden en mislukte oogsten tot gevolg, en voor deze "graanschuur van de wereld" zit er in de nabije toekomst allerminst beterschap in. Ook worden er vandejaar opnieuw meer orkanen verwacht.
De zachte Oostenwinden zijn vooral te wijten aan het feit dat het nu ook in Rusland uitzonderlijk warm is. Veel vroeger dan normaal is in West-Rusland de sneeuw verdwenen. In Moskou heeft het sinds 1 maart niet meer gevroren en Omsk kende in de voorbije weken dagtemperaturen van meer dan 20 graden met nachten soms niet beneden 12 graden.
En wat in dit hele verhaal de spits afbijt: wij blijven rondrazen in onze autootjes en met vliegtuigen op vakantie trekken; er wordt herhaald dat de economie alleen maar aangezwengeld dient te worden en zelfs de milieufilmpjes op de webstek van het IPPC vereisen een extra-snelle internetverbinding om afgespeeld te kunnen worden!
J.B.
26-04-2007
Het wetenschappelijk verslag 2007 van het IPCC over de klimaatverandering
Het wetenschappelijk verslag 2007 van het IPCC over de klimaatverandering
Ingevolge allerlei alarmerende berichten inzake klimaat en milieu, besloten in 1988 de wereldwijde vereniging van de weersdeskundigen (WMO) samen met (het Milieuplan van) de VN (UNEP) tot de stichting het IPPC (Intergovernemental Panel on Climate Change): een wereldwijd panel dat de wetenschappelijke gegevens verzamelt over klimaatveranderingen en wat daarbij komt kijken, en dat ook moet onderzoeken hoe er eventueel kan bijgestuurd worden waar het klimaat uit de bocht dreigt te gaan. Het IPCC telt drie werkgroepen. De eerste doet wetenschappelijk onderzoek en bracht een rapport uit dat op 2 februari 2007 te Parijs werd goedgekeurd. Over de eerste helft van dat rapport handelt dit artikel (- de tweede helft is meer toegespitst op voorspellingen). Ter vervollediging: het rapport van de tweede werkgroep, die de gevolgen van de klimaatverandering bespreekt, werd op 6 april 2007 te Brussel goedgekeurd, en het rapport van de derde werkgroep, dat nagaat hoe de klimaatverandering beperkt zou kunnen worden, zal op 3 mei 2007 worden voorgesteld te Bangkok.
De klimaatverandering wordt toegeschreven aan het zogenaamde broeikaseffect. In een broeikas is het warmer dan daarbuiten, omdat er meer zonnewarmte invalt dan er weer uit ontsnapt. Onze dampkring gelijkt van nature op een broeikas, maar als het CO2-gehalte in de lucht te hoog wordt, wordt dit natuurlijke effect zeer versterkt en loopt het uit de hand. In 1750 waren er in de lucht 280 deeltjes CO2 per million, in 2005 waren er dat 379. De jongste tien jaar is die toename zelfs sterker dan in de periode van 45 jaar daaraan voorafgaand. Ook methaangas (CH4) en stikstofoxide (N2O), vooral te wijten aan de moderne landbouw, spelen mee: het ging van 715 deeltjes methaan per billion in 1990 naar 1732 deeltjes in 2005; de hoeveelheid stikstofoxide in de lucht steeg van 270 deeltjes per billion in 1750 tot 319 deeltjes in 2005 .
Onderzoek van de neerslag van roet in ijslagen, laat duidelijk zien dat het CO2-gehalte in de atmosfeer fors steeg sinds 1750, toen de industriële revolutie uitbrak en fabrieken als paddestoelen uit de grond schoten. Sinds die datum is de gemiddelde temperatuur op aarde, vergeleken bij de voorafgaande eeuwen, ook ongewoon snel beginnen te stijgen. Op een grafiek ziet die stijgende curve eruit als een golfstick, waaraan ze dan ook haar populaire naam ontleent. [Uiteraard spelen ook vulkaanuitbarstingen een rol in roetvorming, maar zij hoeven niet meegrekend te worden omdat ze er altijd al geweest zijn, en wel op een regelmatig terugkerende manier.] En zo staat het nu als een paal boven water dat de mens de bruuske opwarming veroorzaakt: wat sinds 1750 is gebeurd, heeft zijn gelijke niet in de voorafgaande 10.000 jaar.
Naast CO2, CH4 en N2O, de drie hoofdschuldigen, zijn er ook nog de uitstoot door vliegtuigen, de stoffen die de ozonlaag aantasten en de veranderde zonne-activiteit, maar dezen wegen niet op tegen het eerst genoemde drietal.
De meetmethoden zijn in de jongste tien jaren fel verbeterd, maar voor bepaalde regio's blijft het moeilijk om correcte metingen te doen. Vast staat nu wel dat de lucht en het oceaanwater steeds warmer worden, dat overal ter wereld sneeuw en ijs smelten en dat het zeeniveau stijgt. Een voor zichzelf sprekend voorbeeld is dat elf van de jongste twaalf jaren behoren tot de twaalf warmste jaren sinds het begin van de metingen in 1850. Er zijn ook metingen gebeurd in de middenlagen en in de hoogste lagen van de troposfeer, en ook die geven temperatuursstijgingen vergelijkbaar met die welke gemeten worden aan de grond. Hetzelfde geldt voor sinds 1961 uitgevoerde metingen van de zeewatertemperatuur tot op een diepte van 3000 meter: de oceanen blijken zelfs 80 pct. van het totaal aan supplementaire warmte in het klimaat, in zich te dragen.
Omdat warmere lucht meer waterdamp kan vasthouden, ziet men nu ook dat er meer waterdamp aanwezig is in de dampkring. Tegelijk is het zeeniveau gestegen: een stijging van 1,1 mm per jaar tussen 1961 en 2003, en 3,1 mm per jaar tussen 1993 en 2003 [dat is dus een stijging van ongeveer 7 cm in de jongste 40 jaar], vooral ingevolge de verwarming en de afsmelting van de ijskappen (het afbreken van ijsschotsen en het dunner worden van de ijslaag) en de gletsjers. Aan de polen stijgt de temperatuur nu twee keer zo snel als elders ter wereld. De poolkap krimpt met zo'n 3 pct. per jaar: gedurende de zomer is dat zelfs 9 pct. Het Noordelijke permaforstgebied (dat is: daar waar het eeuwig vriest) krimpt met 7 pct. per jaar, en in de zomer zelfs met 15 pct., en die inkrimping gebeurt steeds sneller.
De Sahel, het Middellands-Zeegebied, Zuid-Afrika en Zuidelijk Azië drogen uit. Sinds 1960 is de windsterkte toegenomen in de beide halfrondten. Sinds 1970 zijn intensievere en langere perioden van droogte gemeten, samen met de hogere temperaturen zowel ter land als ter zee, vooral in de tropen en de subtropen, wat gepaard gaat met hevigere neerslag. In de jongste vijftig jaar zijn er ook veranderingen gemeten in de temperatuurspieken: de koudepieken worden zeldzamer en de hittegolven stapelen zich op. Sinds 1970 zijn er meer en hevigere tropische cyclonen. Al deze veranderingen zijn hoogst waarschijnlijk het gevolg van de menselijke activiteit.
Een eigen kleine bedenking hierbij: zolang de temperatuur stijgt, houden wij het waarschijnlijk nog wel een tijdje uit. Het gevaar lijkt mij pas groot te worden als (bijvoorbeeld door drastische menselijke ingrepen, maar gebeurlijk ook ingevolge natuurlijke autoregulatie, zoals reeds merkbaar in de stilvallende golfstroom) de temperatuur zou worden teruggebracht. Immers, als het weer kouder gaat worden, zal al het water dat nu in de (warme) atmosfeer wordt vastgehouden, er weer uit vallen. En krijgen we dan niet een zondvloed?
De planten op het prentje hiernaast zijn Madeliefjes. Madeliefjes zijn van de prachtigste bloemen die er bestaan, en liefhebbers zullen het beamen. Toch worden ze meestal als onkruid beschouwd, achteloos vertrappeld, en kan men ze bij de meeste bloemisten niet eens kopen. Paardebloemen delen in hetzelfde lot, en ook de zogenaamde "Blauwe Kannen", de Vergeetmijnietjes en noem maar op. Het is het lot van deze schepselen als onkruid geboekstaafd te staan... althans in de boeken van de "beschaafde" mens.
Die "beschaafde" mens is géén onkruid: zijn vorming kost immers bakken vol geld. Het is inderdaad geen sinecure om iemands natuurlijke zin voor schoonheid zodanig af te stompen en te perverteren dat hij op den duur gaat geloven en verdedigen dat iets pas schoon is, als het ook duur is. Met andere woorden, dat het gouden kalf bepaalt wat schoon is en wat niet.
Voor het kalf zijn Madeliefjes waardeloos omdat ze te gemakkelijk groeien. Maar daarin kan spoedig verandering komen, met name dank zij één van de tentakels van het kalf: de genetische manipulatie in politieke handen. De Roemeense augurken zijn daarvan een voorbeeld, dat onlangs het nieuws haalde.
De Roemeense boeren zijn - of waren - meesters in het kweken van augurken. Tot voor kort waren Roemeense augurken de meest smaakvolle ter wereld. Maar sinds dit land lid is van Europa, is daar verandering in gekomen: de cultuur van de uiterlijke schijn heeft de trots van de nieuwkomer nu herleid tot een welgevormde doch smaakloze en fletse vrucht. Aan de boeren wordt namelijk gemanipuleerd augurkenzaad opgedrongen dat dergelijke mooi ogende en dus goed verkopende doch waardeloze vruchten oplevert. Bovendien: het gemanipuleerde zaad levert augurken op die zelf geen bruikbaar zaad meer voortbrengen, zodat de boeren telkenjare verplicht worden om het dure zaad her aan te kopen bij hun Europese leverancier.
De perverterende werking van het gouden kalf werd door Augustinus aan het licht gebracht en Karl Marx toonde het nefaste impact ervan aan in de westerse samenleving, wat bekend staat als de "middel-doel omkering". Het geld is niet langer een middel om de ruil te vergemakkelijken; het werd daarentegen een doel op zich. Geld wordt belegd in allerlei waren die nu zelf de middelen zijn om het geld te laten renderen. Het middel (geld) heeft de bovenhand gekregen over het doel (de [koop]waren): de waren zijn nu het middel waarmee het geld zichzelf verrijkt. Het kalf is zo arrogant geworden dat het zelfs bepaalt wat schoon, waar en goed is.
Een mens is goed als hij werd heilig verklaard door het Vaticaan; de waarheid wordt gefabriceerd door de machthebber; en iets is kunst, of schoon, als het ook duur is. Kritiek wordt echter niet geduld, want wie een Karel Appel lelijk noemt en Madeliefjes schoon, zegt vanzelfsprekend meteen dat de beschaafde mens onkruid is, en zijn beschaving een rampzalige perversie. Hij valt in ongenade bij het kalf en zal op zijn beurt worden vertrappeld.
Het grote euvel is echter onze ondankbaarheid: wat gratis is, wordt niet geapprecieerd omdat wij niet meer in staat blijken nog iets te krijgen. Wij willen alles kunnen kopen, alsof we het aldus ook hadden verdiend!
J.B., 22 april 2007
14-04-2007
Sint-Maarten
Sint-Maarten
Sint-Maarten, Martinus van Tours, de stichter van de eerste kloosterorden, was net als de Samaritaan uit de Evangeliën, een barmhartige man. Volgens de legende die zelfs door ongelovigen nog jaarlijks wordt herdacht, was hij te paard op weg, toen hij met zijn zwaard een lap van zijn eigen mantel sneed om daarmee de naaktheid van een anonieme bedelaar te bedekken in de letterlijke maar vooral ook in de geestelijke zin. Barmhartigheid werd bijgevolg perfect omschreven als het beschermen van de naaste tegen de wrede natuur, maar ook als het onttrekken van zijn tekorten aan het oog van een vaak vijandige mensenwereld. De heilige Martinus beschermt de kleinen zowel tegen de kou als tegen de spot. Terecht wordt de goedheid van deze man sinds het prille Christendom aan de allerjongste kinderen tot een voorbeeld voor het leven gesteld. Zijn moraal werd zo vanzelfsprekend dat een ouder die over de eigen kroost kwaad zou gaan spreken, alras en terecht voor gestoord werd aanzien.
Niettemin blijkt er nu plots een kandidaat-kardinaal tussen haakjes: een kardinaal wordt gekleed in de kleur van bloed opdat wij allen goed zouden weten dat hij desnoods zijn bloed liet vloeien om te getuigen van het geloof in de barmhartigheid , een bisschop die het klaarspeelt om uitgerekend aan de roddelpers te gaan vertellen dat zowat tien percent van Gods kinderen, welke hij beweert te hoeden in de naam van de Heer, abnormalen zijn. Geheel in tegenstelling tot wat Sint-Maarten ons voordeed, weigert hij niet alleen diegenen die worden bespot met de mantel der barmhartigheid te bedekken maar, op de koop toe, gebruikt hij zijn zwaard om hen de resterende lompen van het lijf te scheuren.
Is dit gedrag een beaming van wat er in de Evangeliën staat? Is dit de ethiek van de barmhartige Samaritaan? Of van Sint-Maarten die zelfs het kleinste kind kent en bemint? Is dit een heldendaad?
Of is het eerder een gedrag zoals men het terugvindt bij iemand zoals keizer Nero, die zichzelf vereerde en die, om dat doel te dienen, ten aanschouwe van een op sensatie belust publiek, mensen voor de leeuwen wierp?
De wrede Nero, zo kunt u nu zeggen, wist niet beter: hij veroordeelde alleen mensen met een in die tijd abnormaal gedrag. En trouwens, Nero: dat is toch tweeduizend jaar geleden!
Goed, neem dan een man van onze tijd en uit de eigen regio: Hitler heeft met zijn uitroeiingskampen de wrede keizer Nero prompt in zijn schaduw gesteld. Hoeveel onschuldigen heeft Hitler vergast? Waren het er geen vele duizendtallen? Joden, homos, zigeuners, noem maar op.
Edoch al is het alweer geen excuus wellicht net zoals Nero, hield Hitler waarschijnlijk nog een beetje van zijn eigen volk. En dat kan bezwaarlijk nog gezegd worden van een bisschop die schapen uit de eigen kudde voor de leeuwen gooit. Steekt zon bisschop niet zowel Nero als Hitler naar de kroon?
Heeft de arme man zich dan versproken?
De zaak is dat hij zijn woorden, gezien enige tegenwind, eerst heeft ontkend; maar toen ook die haring niet bakte, heeft hij ze opnieuw bevestigd, om ten slotte te benadrukken dat ze perfect uitdrukken wat hij denkt...
Zonder de laatst genoemde manoeuvres, zou men voorwaar denken dat dit geen gewone bisschop kon zijn; een heuse ambitieuze bisschop moest dat zijn; een man die meer had in zijn mars; een grootinquisiteur teweeg.
Zonder de laatst genoemde manoeuvres dus, want de gedupeerden hebben geen klacht ingediend; zij hebben de man gespaard. Met de mantel der barmhartigheid zijn ze de kleine Nero tegemoet getreden, geheel naar het voorbeeld van Sint-Maarten. En is dat geen mooie legende?
J.B. 14.04.'07
16-03-2007
EVOLUTIETHEORIE EN INTELLIGENT DESIGN
EVOLUTIETHEORIE EN INTELLIGENT DESIGN
Sinds Darwin woedt er een hevige strijd tussen de zogenaamde evolutionisten en de voorstanders van de scheppingsgedachte. De strijd is reëel, en mondt nu uit in echte processen, bijvoorbeeld in de USA - processen handelend over de vraag welke van de twee leerstellingen aan kinderen op school moet, of mag, onderwezen te worden. De zaak is alleen dat, niettemin die strijd reëel is, de beide strijdende partijen dat manifest niét zijn. Die partijen hebben weliswaar elk een vlag waaronder ze strijden, maar het probleem is dat eigenlijk geen van die beide vlaggen een lading dekt.
De vlaggen - die van de "intelligent design"-groep en die van de "evolutie"-groep, zoals we ze hier voor het gemak maar noemen, - staan namelijk voor meningen. Meer bepaald: ze staan voor meningen welke mensen zoals u en ik zich vormen op grond van wat wij (menen te) weten (en niet (menen te) weten), geloven (en niet geloven), betrachten (en verafschuwen), omtrent de ultieme oorsprong van het bestaan - een oorsprong die verondersteld wordt aan het bestaan van elk van ons vooraf te gaan. En het zijn meer bepaald 'meningen' welke resulteren uit het beantwoorden van een volstrekt onzinnige vraag, namelijk deze: "Is ons bestaan het resultaat, ofwel van Gods schepping, ofwel van een natuurlijke evolutie?"
U begrijpt waarom die vraag hier volstrekt onzinnig werd genoemd. Zij klink namelijk net zoals deze vraag: "Is de aarde bolvormig, of is zij omgeven door een meters dikke dampkring?"
Om te beginnen is de aarde geen bol en is de dampkring weliswaar meters, maar ook veeleer vele kilometers dik. Vervolgens hoeven de beide standpunten, gesteld dat tenminste één ervan correct kon zijn, elkaar niet uit te sluiten. Ten derde werden eventueel andere mogelijkheden over het hoofd gezien. Ten vierde... en zo kan men nog een tijdje doorgaan.
Edoch, indien deze laatste vraag gesteld werd aan een bevolking die weinig of niets afwist van aardrijkskunde, dan was het niet ondenkbaar dat een deel van die bevolking zich zou bekennen tot de ene theorie, en een ander deel tot de andere. En dan verkreeg men alras twee vlaggen: de ene verdedigend dat de aarde bol is, de andere vasthoudend aan de overtuiging dat de aarde een metersdikke dampkring heeft en, bovendien: de ene zich een forse tegenstander van de andere wanend.
Twee vlaggen, twee groepen mensen, en ongetwijfeld ook processen over welke van de twee theorieën op school aan kinderen moet, of mag, onderwezen worden.
De processen zouden weliswaar reëel zijn, maar de strijdende partijen waren dat uiteraard in geen geval. Weliswaar zouden deze partijen bestaan uit echte mensen, met echte meningen en met echte bekommernissen om het welzijn van hun schoolgaande kroost. Maar datgene wat hen tegen elkaar had opgezet, en waaraan ze dus hun bestaan als verdedigers van een welbepaalde vlag te danken hadden, ware volstrekt absurd.
Wat wij beleven in de vaak hoog oplaaiende discussies waaraan zelfs professoren aan universiteiten deelnemen, is slechts een zoveelste gestalte van een, laat ons zeggen, Kafkaëske werkelijkheid die ons steeds meer in zijn greep krijgt: de toren van Babel.
U kent het verhaal van de toren van Babel: de mensen willen een toren bouwen die tot aan de hemel reikt. Maar de bouw ervan verloopt niet van een leien dakje: God ruikt onraad en sticht onenigheid onder de bouwvakkers door hun onderlinge communicatie te verstoren: ze gaan allemaal andere talen spreken, verstaan elkaar niet meer, en al gauw loopt alles in het honderd.
Een andere versie van het Babel-verhaal illustreert een meer realistische uitleg van wat ook wel 'tegendoelmatigheid' wordt genoemd: de bouw van de toren strandt, gewoon omdat hij te hoog wordt. Men moet zich immers realiseren dat, van de begane grond tot aan de top, zich een mensenketting heeft gevormd. Die mensen geven de bouwmaterialen aan elkaar door om ze aldus tot bij de top te brengen. Maar de toren is zo hoog dat deze bouwvakkers niet elke avond terug kunnen naar beneden om huiswaarts te gaan - zo'n reis nam immers telkens weer een ganse dag in beslag. Zij resideren dus daar waar zij werken. En ze hebben zelf ook materiaal nodig om daar te kunnen verblijven: eten en drinken, kledij, huishoudspullen en wat al niet meer. Zo komt het op den duur dat het materiaal, dat bestemd is om de top nog wat hoger te maken, nooit meer bij die top geraakt omdat het onderweg al werd verbruikt. De toren groeit niet meer, hoezeer men zich ook inspant: alle verdere arbeid is volstrekt nutteloos. Meer zelfs: de toren slorpt alle arbeidskrachten op, zodat elders, waar arbeid wél zin zou hebben en zelfs noodzakelijk is, alle werk blijft liggen.
Wat is er dan absurd aan de vraag of de mens hetzij geschapen is, hetzij ('slechts') de resultante van een (al dan niet 'domme') evolutie? Want onvermijdelijk zien de deelnemers aan de 'discussie' het absurde van hun onderneming ofwel helemaal niet in, ofwel zien ze het wél in, terwijl ze zich nochtans verplicht weten om deel te nemen 'teneinde erger te voorkomen'.
Uiteraard is de gestelde, tweelobbige vraag, die de mensen lijkt te verdelen in voor- en tegenstanders van dit en dat, bijzonder misleidend. Om te beginnen: gesteld dat men ook wist waarover men het had bij het hanteren van de naam van God en het scheppingsbegrip, alsook bij het spreken over 'evolutie' en 'toeval', dan moet vooreerst gezegd worden dat de beide 'lobben' in de vraag elkaar allerminst hoeven uit te sluiten. Waarom immers zou God niet in staat mogen geacht worden om een proces van evolutie te scheppen? Elk van ons apart evolueert toch ook meestal onmiskenbaar van één bevruchte eicel tot een bijzonder geordend organisme?
En verder: hoe ooit kon een evolutietheorie raken aan het scheppingsbegrip, als wij weten dat deze theorie zich beperkt tot pogingen om te verklaren dat het ene uit het andere voortkomt, en dit geheel volgens het aan ons, mensen, eigen oorzakelijkheidsdenken? Immers, het redeneren en 'begrijpen' in termen van oorzaak en gevolg kan zich per definitie op geen enkele zinnige wijze bezighouden met het vraagstuk naar de ultieme oorsprong van alles. Het kan dat gewoon niet, omdat zo'n ultieme oorsprong weliswaar een gevolg kan hebben, doch per definitie nimmer zelf een gevolg van weer een andere oorzaak kan zijn! Let op: die vraag kan niet gesteld worden, eenvoudigweg omdat de definitie zelf dit verbiedt!
De vraag is en blijft sinds oudsher onbeantwoord en ook onbeantwoordbaar, en daar blijven de ene na de andere van alle grote denkers die de geschiedenis heeft voortgebracht, op hameren: dit probleem ligt geheel buiten het werkterrein van het oorzakelijkheidsdenken.
Welnu, precies om dit probleem te duiden, werd sinds oudsher het scheppingsbegrip ingevoerd. Andermaal per definitie verwijst dit begrip naar een verklaringsfactor die aan ons denken zelf ontsnapt, maar die zich in de gedaante van die factor alsnog voordoet teneinde het oorzakelijkheidsdenken enigszins tegemoet te komen. Die factor is niets anders dan een vraag, en het onderwerp van die vraag is geen probleem, is niets iets dat wij kunnen objectiveren: het is iets waarvan we zelf deel uitmaken, iets waar we middenin zitten, maar ook dat is nog veel te zwak uitgedrukt.
Er zal intussen weliswaar veel nutteloos gepraat in de ether gestuurd zijn, maar de oorspronkelijke zorg van gelovigen kan geen andere zijn dan deze, tenminste als die welgemeend was: laten we ons ervoor hoeden dat wij gaan geloven dat de wetenschap ooit in staat zou zijn om dit mysterie op te lossen! Immers, indien men die onzin zou gaan geloven, zou dat meteen betekenen dat de mens als zodanig de bijzonder arrogante overtuiging was toegedaan dat het leven dat hem te beurt valt, als het ware in zijn binnenzak zat. Zo'n overtuiging verraadt niet alleen een schromelijk onvermogen om echt na te denken, maar veel erger nog dan dat, etaleert ze bovendien het ontbreken van elk kritisch vermogen met betrekking tot de eigen meningen, theorieën en veronderstellingen. Een korte blik op de ideeëngeschiedenis volstaat om in te zien waar zulks kan toe leiden.
Een zichzelf tegensprekend relativisme of een 'bovenredelijk' Christendom?
Een zichzelf tegensprekend relativisme of een 'bovenredelijk' Christendom?
In zijn webstekartikel, getiteld: "Goed en kwaad herzien" (1) bestrijdt Gie van den Berghe samen met David Cesarani, meer bepaald in diens werk, getiteld: "Eichmann, de definitieve biografie" (2), Hannah Arendts stelling (3) dat het kwaad zou terug te voeren zijn tot 'gedachteloosheid' en een volstrekt gebrek aan intelligentie.
Volgens Cesarani, die door van den Berghe wordt bijgetreden, is dat onjuist: het monster van bijvoorbeeld een Eichmann zou veeleer het product zijn van een ('intelligente' en 'gewetensvolle') ideologie, met name die van de Nazi's. Cesarani, zoals geciteerd door van den Berghe, beschrijft Eichmann als...
... een man met "ideeën die bezit van hem hadden genomen, in de gemeenschap waarin deze vrijelijk konden circuleren, het politiek systeem waarin ze uitmondden, en de omstandigheden die ze aanvaardbaar maakten."
En verder:
"Wat Eichmann deed werd mogelijk gemaakt door de ontmenselijking van de joden, de interpretatie van het joodse volk als een abstracte, raciaalbiologische bedreiging en een politieke vijand, en de afbraak van hetgeen ons verbiedt te doden. Iedereen die aan deze processen wordt blootgesteld zou precies zo kunnen handelen, of dat nu in een democratische of totalitaire staat is". (4)
Niet Eichmann was het gewetenloze monster, maar wel de ideologie die hem in haar greep had - dat is de boodschap die van den Berghe ons met Cesarani brengt.
Edoch, wat anders dan die 'gedachteloosheid' waarover Arendt spreekt, kan er voor zorgen dat een Eichmann zich door zo'n ideologie laat grijpen en dicteren? In Cesarani's beschrijving lijkt het wel alsof ideologieën machten zijn waar mensen niet zijn tegen op gewassen! Wat dan gezegd van de macht van het 'gouden kalf' en de zucht naar geld? Zijn wie moorden voor de rijkdom dan onschuldig omdat ze gehoorzamen aan het kalf? Zijn zij gewetensvol omdat zij dan toch de ideologie van bijvoorbeeld een verwilderd kapitalisme hebben gevolgd?
Maar dat is misschien net waar Hannah Arendt's woorden op doelen: een mens kiest voor of tegen de 'gedachteloosheid' waarvan sprake - die is namelijk niet zomaar iets dat hem "in bezit neemt" en waar tegenover hij verder geen verweer meer zou hebben.
Uiteraard heeft de nazi-ideologie ervoor gezorgd dat Eichmann ongestraft kon moorden, en dat hij voor die wandaden door zijn meerderen zelfs werd beloond, maar... ook de 'duivel' beloont de dief met zijn buit! Als de 'redenering' van Cesarani een argument mag wezen, dan ook het uitvlucht van elke crimineel: en dan dient een rechter die dit argument beaamt, te oordelen dat al 's mensens fouten gewoon het werk van die 'duivel' zijn - uiteindelijk de enige overblijvende schuldige.
Nu wordt de 'duivel' in de mythologie getypeerd als de 'niet-persoon' bij uitstek: hij is de negatie van een persoon, hij is een 'legioen' of een 'meerkoppige draak', wat wil zeggen: 'iemand' die 'niet is', en die dus niet tot het dragen van verantwoordelijkheid in staat is, zodat het schuldbegrip afketst op zijn pantser.
In de 'mythologie' van het Christendom heeft daarom God zelf alle schuld op zich genomen en ook uitgeboet. Immers: er is wel degelijk van misdaad sprake, bijvoorbeeld in de Eichmann-historie, want slachtoffers zijn er onmiskenbaar; er is dus ook sprake van verantwoordelijkheid en schuld. Maar de erkenning van de misdaad, gekoppeld aan de negatie van het bestaan van schuld, zoals dat klaarblijkelijk het geval is in Cesarani's betoog, is een ronduit contradictorische stellingname. Zij blijkt, evenals de misdaad zelf, volstrekt ondoordacht. En voor hen aan wie het gegeven is te kunnen denken, is denken een heilige plicht.
Maar misschien nog meer dan dat alles, rijst hier de vraag of het Christendom dan niet de enige 'ideologie' is, die de beschreven contradictie overstijgt - wat het meteen tot veel meer maakt dan louter een ideologie.
Noten:
(1) Zie: http://www.serendib.be/gievandenberghe/artikels/goedenkwaadherzien.htm - ook verschenen in De Standaard der Letteren van 8 september 2005.(2) Uitgegeven bij Anthos/Manteau, Antwerpen, 2005.
(3) Zie ook: Arendt, Hannah, Eichmann in Jeruzalem. De banaliteit van het kwaad, Amsterdam/Antwerpen, Atlas, 2005 en Arendt, Hannah, Hetzionisme bij nader inzien, Amsterdam, Mets & Schilt, 2005.
(4) van den Berghe, Goed en kwaad herzien, laatste paragraaf.
(J.B., 9 maart 2007)
25-02-2007
Verwerpelijk milieuverdrag
Verwerpelijk milieuverdrag
Intussen een flink aantal jaren geleden kwam hier een partij op de proppen met een voorstel dat het mogelijk moest maken om lucht te kopen. Felle reacties wezen op het immoreel karakter daarvan, en de idee werd verworpen.
Kort geleden dook hetzelfde voorstel opnieuw op, en het werd intussen wet: sterk vervuilende, rijke landen krijgen voortaan vrij spel om hun afval aan arme landen te verkopen. Want daar komt de hele regeling inzake luchtvervuiling wel op neer.
Terecht is de vergelijking met de loteling van weleer: rijke lui die de last en het gevaar van de dienstplicht wilden ontvluchten, verkochten deze plicht aan de armen. Een schrijnend onrecht, inderdaad, omdat veiligheid, gezondheid en levensjaren geen marktproducten horen te zijn.
Een variant op dit onrecht kennen wij in de organenhandel, want ook daar delft de arme drommel het onderspit.
En de nieuwste variant van deze verkapte vorm van uitbuiting is nu de internationale afspraak dat grote vervuilers hun gang mogen gaan wanneer zij arme lieden bereid vinden om hun overtollige afval op te kopen.
Het onrecht is zo klaar als een klontje: hier worden behoeftigen gegijzeld, en iedereen lijkt dat oké te vinden.
De besproken regeling kan nimmer beschouwd worden als een boete: het initiatief voor een beboeting van wandaden dient immers altijd bij een rechter te liggen. In dit geval echter is het de overtreder zelf die de boete voorstelt. Als dan een rechter daar op ingaat, is er gewoon sprake van afkoping of omkoping.
Maar de gedupeerden zijn akkoord, zegt u?
Zij zijn behoeftig, en hebben bijgevolg geen keuzevrijheid! Het is ofwel dat, ofwel niets - zoals ook de lotelingen moesten besluiten, of al diegenen die een orgaan (moeten) verkopen.
«We moeten ervan afstappen "arbeid" te beschouwen als iets dat "beschikbaar" is of niet, of dat door de industrie of de staat moet verschaft worden. Arbeid dient niet op de eerste plaats om de arbeiders een baan en een loon te bezorgen maar om de goederen en de diensten voort te brengen die de behoeften kunnen bevredigen. Er bestaat dus ook niet zoiets als een recht op arbeid, maar enkel een recht op bestaansmiddelen. Daarentegen bestaat wel een plicht tot arbeid daar waar werk moet gedaan worden.» (einde citaat).
Wij leven niet om te werken, wij moeten daarentegen werken om te leven. Maar deze waarheid werd op zijn kop gezet, en zodoende leven we onder het juk van de "middel-doel-omkering" van Karl Marx, die dit begrip ontleende aan niemand minder dan Sint-Augustinus.
Het lijkt een paradox: terwijl onze kapotgewerkte voorvaders uit de voorgaande paar eeuwen uitkeken naar het tijdperk van de machines, die de onmenselijk zware lasten van ons zouden overnemen, schreeuwt men vandaag om werk: de job is een van de meest begeerde producten op de hedendaagse markt geworden. Maar hierop mag men zich niet verkijken...
Immers, niet omwille van de arbeid wordt een job gegeerd; niet omwille van de mogelijkheden die hij biedt om constructief mee te bouwen aan het welzijn en de welvaart van de wereld: de job is verworden tot een statussymbool, alleen nog ten behoeve van de bekleder van de betrokken functie. Deze perversie hoeft trouwens niemand te verwonderen die ook het tweeslachtige en tevens vaak onderling tegenstrijdige doel van de arbeid onder ogen ziet: arbeid is immers steeds minder vaak gericht op zijn voortbrengsel en steeds nadrukkelijker op zijn verloning, zodat men alras alom productiviteit ziet omslaan in "contraproductiviteit", om een term van Ivan Illich te gebruiken, die deze realiteit decennia lang uitvoerig heeft geïllustreerd op alle terreinen van het maatschappelijke leven.
En zo moet tevens duidelijk zijn dat arbeid niet alleen gericht is op de voortbrenging van levensnoodzakelijke goederen. Uiteraard mag dit facet niet worden over het hoofd gezien - het moet zelfs voorrang krijgen, want de materie eist hoe dan ook haar rechten op - maar een tweede en misschien nog veel belangrijker doel (zij het eerst een gevolg) van de arbeid, is het gevoel van sociale waardevolheid dat de arbeid aan de arbeider verschaft. En precies het dringende karakter van dit tweede facet heeft ervoor gezorgd dat de genoemde middel-doelomkering heeft kunnen plaatsgrijpen.
De tot arbeid bekwame mens die geen betaalde (en dus geen maatschappelijk erkende) job heeft, wordt niet sociaal gewaardeerd, wat zich veruitwendigt in het feit dat hij geen geld krijgt voor zijn werk, en niet kan deelnemen aan het sociale leven in een maatschappij die gebukt gaat onder de heerschappij van het gouden kalf. Alle sociale druk ten spijt, kan de onbetaalde werker niettemin zeer betekenisvol werk leveren, hetzij in zijn onmiddellijke omgeving, hetzij voor het (zeer) algemeen welzijn, bijvoorbeeld door het bieden van hulp aan armen, of door zijn deelname aan een studie die, niettemin onbetaald en miskend, bij kan dragen tot het geluk van iedereen. En als die onbetaalde werker sterk genoeg is, kan hij ook kracht putten uit de wetenschap dat hij, objectief gezien, bijdraagt aan het algemeen goed.
Meteen moet ook duidelijk zijn dat er aan de arbeid nog een derde facet is, dat niet veronachtzaamd mag worden: naast (1°) de (in normale omstandigheden vrijwel spontane, 'geautomatiseerde') voortbrenging van levensnoodzakelijke goederen, en naast (2°) de leniging van de behoefte om sociaal erkend te worden, is er dus ook nog dat, wat men de diepste betekenis van de arbeid zou kunnen noemen, namelijk (3°) de gerichtheid op het goed van allen - al de rest ten spijt.
In de huidige westerse samenleving, voeren deze drie door de arbeid nagestreefde 'goederen' niet eens zo zelden een onderlinge strijd. Steeds vaker sluit het bevredigen van één van deze drie noden, de andere, of zelfs de beide andere uit. Steeds vaker moet een mens kiezen tussen het uitbaten van een winstgevend tabakswinkeltje en een verlieslatende zaak in bioproducten: van het eerste zal hij zelf rijk en graag gezien worden, maar kiest hij, bij voorbeeld uit idealisme, voor het tweede, dan wordt zijn keuze op dit vlak flink afgestraft. Er is dus iets mis met de hele constellatie waarin gearbeid dient te worden.
Sommigen wijten de malaise aan het kapitalisme. Dat zorgt er inderdaad voor dat niet zelden zowel de eerste als de derde, diepste dimensie van de arbeidsethiek verloren gaan, en daarmee ook de menselijkheid zelf. Tevens bevredigt dit systeem het als tweede genoemde facet van de arbeid bij slechts een beperkte groep, aldus een kastenstelsel creërend. Edoch, is bijvoorbeeld het communisme het enige alternatief, als het al een goed alternatief is? Zeer zeker: waar dit systeem werk verschaft aan iedereen, komt het ongetwijfeld voor principieel iedereen tegemoet aan de het hoger genoemde tweede facet van de arbeidsbehoefte: de nood aan sociale erkenning. En meteen maakt het ook de middel-doelomkering die in het kapitalisme floreert, zo goed als onmogelijk. Maar verzekert het communisme de bevrediging van het derde en belangrijkste facet van de arbeid? Verzekert het communisme het voortbestaan van de mogelijkheid van een van alle erkenning of miskenning onafhankelijke, op het goed van elkeen gerichte inspanning van de enkeling of van een beperkte groep van geëngageerden? Ons inziens wordt dit initiatief ook in het communisme flink geblokkeerd.
Echter, naast de politieke systemen, en ook nog naast een mengsel van de twee genoemde systemen (in bijvoorbeeld de sociaal-democratie), rest nog het extra-politieke - datgene wat althans niet direct politiek van aard is: de ethiek. En over de ethische oriëntatie weten wij dat zij - tot op zekere hoogte - de politieke ideologieën kan overstijgen. Als ethiek sterk genoeg is, kan zij een draagvlak bieden voor acties die niet meteen rendabel zijn op korte termijn, of die ook niet meteen geloofd worden. Vaak ten goede, maar vaak ook ten kwade. Van belang lijkt ons echter wel dat binnen de bestaande systemen, welke zij ook zijn, voldoende ruimte gelaten wordt voor ethiek, teneinde te voorkomen dat evoluties welke iedereen tenslotte ten goede zouden kunnen komen, meteen in de kiem worden gesmoord.
Een stagnatie in ongebreidelde vrijheid schept contraproductiviteit, zoals we hier en nu met z'n allen kunnen getuigen. Een afwezigheid van vrijheid ontmenselijkt, want een minimum aan vrijheid is en blijft een vereiste voor menswaardige arbeid. Het vinden van een tussenweg, die alleen een (precair) "evenwicht" kan betekenen, begint daarom misschien wel bij de aanvaarding van en de berusting in de fundamentele ideologische onzekerheid als voedingsbodem van al het waardevolle. Noch het wilde, ongeordende 'recht van de sterkste', noch het gedomesticeerde, dat het lot is van het vee, is menswaardig. Arbeid wordt zowel door het ene als door het andere bemoeilijkt, zoniet onmogelijk gemaakt.
Strijders voor eerlijke landbouw worden gecriminaliseerd terwijl aan het licht komt dat genetisch gemanipuleerde gewassen een gevaarlijk virus bevatten - zie: