Andermans
hoofd
Met
insecten zoals mieren en bijen heeft de mens het gebrek gemeen
maar is het niet tegelijk een voordeel? dat hij als enkeling een
vogel is voor de kat: het maatschappelijke leven is voor ons een
absolute noodzaak en zonder samenwerking aanvankelijk in
stamverband, later in staatsverband en vandaag soms ook
internationaal zijn wij volstrekt hulpeloze wezens. Edoch, over
dat belang van vooralsnog de staat lopen de meningen nogal
uiteen en in feite moet men hier spreken over ideologieën: voor de
communisten kunnen enkelingen best opgeofferd worden aan vadertje
staat het doel van alle streven terwijl wij met onze
personalistische overtuiging nog altijd geloven dat de maatschappij
voor ons een instrument is en derhalve een middel.
Onze
organen zijn instrumenten in en van ons lichaam als geheel en dat
lichaam op zijn beurt is een instrument in onze handen en misschien
kan men ook beweren dat bijen en mieren niet meer zijn dan cellen van
een groter organisme de kolonie maar de staat blijven wij
gelukkig beschouwen als een instrument in onze dienst. Een bijzonder
instrument weliswaar omdat wij op onze beurt ook instrumenteel zijn
waar wij dit instrument fabriceren en in werking houden. Waar ik werk
aan de bouw van een auto, ben ik een instrument in de sector van de
autofabricage en deze fase is noodzakelijk voor de eindfase waarin ik
de auto kan beschouwen als een instrument onderworpen aan mijn wil.
Zoals de auto is heel onze wereld een instrument voor ons maar het
komt pas tot stand mits wij onszelf eerst tot instrumenten maken. De
natuur wordt immers pas bedwongen als wij en in de mate dat wij eerst
haar wetten erkennen en respecteren en zonder die knieval kunnen wij
helemaal niets aanvangen.
Het staat
buiten kijf dat wij maatschappelijke wezens zijn, dat wij moeten
arbeiden in de omschreven zin en dat wij ons daarom in zekere zin ook
moeten onderwerpen aan de eisen die de maatschappij stelt. Op die
manier komt er een wet tot stand de wet van vraag en aanbod
waarmee wij rekening dienen te houden. Maar hier is wat aan de hand.
Er
is iets niet pluis met de wet van vraag en aanbod welke het verkeer
regelt op de vrije markt en meer bepaald knelt het schoentje waar de
vraag niet spoort met de reële noden en dan wel vooral daar waar de
vraag deze noden regelrecht tegenspreekt. In Werk
en waarde werd reeds het voorbeeld aangehaald van de
discrepantie tussen de geringe vraag naar (immers onbetaalbare)
artsen en de (des te grotere) nood eraan in Mozambique: dat arme land
telt per inwoner bijna honderd keer minder dokters dan België, zodat
het werk van een arts ginder veel meer waard is dan hier, ook al
brengt het hier financieel veel meer op. Maar deze factor is extern
aan de arts zelf en met die externe factoren kampt elke werknemer:
hij is meestal wel verantwoordelijk voor zijn vakkennis en kunde maar
aan de vaak sterk schommelende constellaties welke te maken hebben
met de schaarste van zijn beroep en met de betaalbaarheid ervan kan
hij vaak helemaal niets wijzigen. Er zijn Mozambikaanse artsen die
naar België verhuizen omdat ze hier meer kunnen verdienen en omdat
ze er hier persoonlijk rijker van worden maar er zijn er ook die
ginder blijven omdat ze in het eigen land veel meer kunnen betekenen
voor anderen voor iedereen: de waarde van hun werk stijgt
naarmate hun ontvangen loon geringer is. En dat wil nu precies
zeggen dat de vraag niet spoort met de nood: de wet van vraag en
aanbod zoals ze nu en hier bestaat, is wereldvreemd en ze is dat op
een bijzonder rampzalige manier waarvan de exponenten goed gekend
zijn: de handel in producten die de volksgezondheid ondermijnen, doet
de economie floreren terwijl de zorg voor mensen met grote noden
verlieslatend is. En waar deze realiteit genegeerd wordt, geschiedt
zulks op lange termijn ten koste van het leven zelf.
Nu
worden steeds meer mensen zich dankzij de groeiende
bewustmakingscampagnes van maatschappijcritici en kunstenaars stilaan
bewust van deze gang van zaken maar tegelijk blijft door de wet van
de traagheid de logge mastodont van onze in wezen fataal verouderde
economie voortbestaan en dwingt zij ons met al haar tentakels om
tegen beter weten in te handelen: wij blijven teveel energie
verbruiken en we produceren teveel afval, we blijven autootje rijden,
we blijven zonder veel protest onze kinderen slachtofferen aan
onveilig verkeer, vuile lucht en vooral ook aan de leugens en de
onzin welke de leefbaarheid van onze wereld sterk beperken. Er is een
gigantische kloof ontstaan tussen wat wij willen en wat wij doen en
die kloof weerspiegelt zich in een andere: de kloof tussen datgene
wat goed is voor onze economie en datgene wat goed is voor ons.
Want neen,
niet alles wat onze economie sneller doet draaien, komt ons ten
goede, er zijn immers grenzen aan de groei ongeremde groei is
tegendoelmatig en in de fysiologie heet dat 'kanker' en daarom
moeten wij tot onze eigen scha en schande ondervinden dat het
verstand het eindelijk moet overnemen van een zucht en meer bepaald
de hebzucht. Een zucht is een verslaving, zij is onbevredigbaar, een
bodemloze put. Die zucht moet veld ruimen voor het verstand: het
juiste midden, de maat, het evenwicht. Een huis moet niet zo groot
mogelijk zijn, het is ideaal om in te wonen als het gepast is en dat
geldt voor zowat alles in onze wereld: 'te' is nooit goed. De Oude
Grieken wisten het al: de dapperheid houdt het midden tussen de
lafheid en de overmoed, de vrijgevigheid houdt het midden tussen de
verkwisting en de gierigheid en de regel luidt derhalve: de deugd
houdt het midden tussen twee ondeugden.
En
dat geldt evenzeer voor onze economie. Wij verkijken ons op het
draaien ervan en wij zien pas dat alles zot draait als het al veel te
laat is. Voor die tijd moeten wij protest aantekenen, moeten wij een
dam opwerpen tegen het logge gevaarte van een suïcidale economie die
nog maar moeilijk tot stilstand gebracht kan worden maar die gestopt
moet worden op straffe van de ondergang van ons geluk, van onze gezondheid en van onze toekomst zonder meer. Want waar wij zomaar blindelings werken
omdat de staat dat schijnbaar eist overeenkomstig de wet van vraag en
aanbod, denken wij niet na en als wij al nadenken, dan doen wij dat
zeker niet met ons eigen hoofd maar met het veronderstelde hoofd van
de staat. Edoch, omdat de staat geen hoofd heeft, denken wij dan met
andermans hoofd. En dat terwijl ons eigen hoofd ons waarschuwt omdat
wij tenslotte in een gevarenzone terechtgekomen zijn, getuige de
massale vervuiling, de woekering van allerlei nieuwe kankers, het
floreren van de drughandel, de om zich heen grijpende waanzin en de
dreigende triomf van de dood.
Het
is nooit goed om met andermans hoofd te denken want dat staat gelijk
met gedachteloosheid. En gedachteloosheid is wat alleen machines van
hun onderdelen eisen. Machineonderdelen zijn wij niet, of tenminste:
dat willen wij niet zijn, heel eenvoudig omdat het ons geluk in de
weg staat en ons leven.
(J.B.,
17 mei 2018)