Een beknopte beschouwing over persvrijheid en terrorisme naar aanleiding van de gruwelijke aanslag in Parijs op 7 januari 2015
Men zegt dat blaffende honden niet bijten maar het staat wel als een paal boven water dat een hond die naar iemand blaft, dat individu op het oog heeft; uitgerekend op grond van dat geblaf kunnen de bedoelingen van het beest bezwaarlijk vredelievend worden genoemd en wie een blaffende hond achter zich aan krijgt en desondanks ongestoord verder wandelt, dient dringend te worden gewaarschuwd en wel om erger te voorkomen.
Woorden en andere tekens onderscheiden zich grondig van geblaf en verbale bedreigingen zijn nauwelijks fysieke daden maar zij kondigen die wel aan, ze beloven die zelfs, zij nopen de bedreigde om zich daartegen te gaan verdedigen en wat gedaan als die dan oordeelt dat de aanval de beste verdediging is?
Spot veroorzaakt althans op het eerste gezicht geen lichamelijke pijn of letsel maar iedereen weet dat het niet de bedoeling is van de spotter om aan de door hem bespotte hulde te brengen of om het hem gemakkelijk te maken. Eerbetoon veroorzaakt geen lichamelijk genot maar als dit niet met genot of met genoegdoening zonder meer gepaard ging, dan zou het huldebetoon ook niet bestaan en uiteraard lijkt iets analoogs te gelden voor spotternij en achterklap: indien zij niet 'onprettig' waren voor hun lijdend voorwerp, dan deed men ook niet de moeite om ze in praktijk te brengen want dan leverden ze ook voor de daders en hun medestanders geen 'genoegdoening' op.
'Onprettig' betekent hier wel eens dat wie gepest worden, het danig te verduren krijgen dat zij geen andere toevlucht meer zien dan de dood en is die vorm van suicide dan geen verkapte moord? Ook de 'genoegdoening' van de spotters kan verkeerd worden verstaan omdat die dikwijls slaat op een pervers want sadistisch genot: een geneugte geput uit het leed dat de spotter aan anderen toebrengt.
Het punt is nu dat wij niet altijd over duidelijk onderscheiden woorden blijken te beschikken om, enerzijds, de laakbare spot te benoemen waarmee de sadist een kreupele naroept en, anderzijds, de welkome satire die middels bijvoorbeeld de overdrijving de onwaarachtigheid van iemands gedrag in functie van het algemeen welzijn aan de kaak stelt.
De kreupele heeft geen schuld aan zijn kreupelheid en wie met hem de spot drijft, frustreert hem eindeloos omdat hij, in tegenstelling tot wat de spotter in zijn lompheid suggereert, niet kreupel wíl zijn terwijl hij geen andere keuze hééft dan het te zijn. Door daarentegen een hypocriete predikant van de soberheid nog wat corpulenter af te beelden dan hij al is, zet de spotter in dit geval slechts een leugen in de verf: het contrast tussen wat iemand aan anderen voorhoudt te doen en wat hij kennelijk zelf doet.
Spotten met iemands onveranderlijke identiteit is laakbaar omdat het slachtoffer zich niet verweren kan: die vorm van spot wordt pas afgewend waar men zichzelf ofwel verloochent ofwel ombrengt en een dergelijke spot kan derhalve niets anders dan dit gruwelijke effect beogen. Waar echter iemands vrijwillig gestelde daden het voorwerp uitmaken van de spot, liggen de kaarten anders omdat de spot pas werkt waar zij een door de beoogde te erkennen verwerpelijke daad in het licht stelt. Andermaal: de kreupele kan niet rechtop lopen maar de predikant van de soberheid heeft wel degelijk de keuze tussen voorbeeldigheid en volksverlakkerij.
Het leven ware echter al te simpel indien alle mogelijke gevallen van (in dit geval) spot op te delen waren in de twee hoger genoemde categorieën. Want zijn de gevallen niet talloos waarvan men moet erkennen dat men dienaangaande over helemaal geen objectieve, wetenschappelijk verantwoorde of ethisch gewaarborgde criteria beschikt om uit te maken of zij hetzij een onveranderlijke identiteit betreffen hetzij een daad die én verwerpelijk is én vrijwillig wordt gesteld? Want wij hoeven zelfs niet te spreken over het blijkbaar ononoplosbare probleem van de vrije wil wanneer reeds het probleem van de al dan niet verwerpelijkheid van een zaak gedoemd is om tot voorwerp te zijn van een gewis oeverloze discussie.
Laten wij het bijzonder simplistische voorbeeld nemen van een spotprententekenaar die er in zijn werk blijk van geeft de religie in het algemeen verwerpelijk te vinden omdat hij persoonlijk van oordeel is dat men vandaag verlicht hoort te zijn en derhalve atheïst. De vraag waar dan de objectiviteit in dit oordeel gebleven is, is ongetwijfeld heel terecht en een spotprent die slechts de religie als zodanig op het oog had, ware bij voorbaat een miskleun en derhalve in principe te beantwoorden met een geslaagde tégenspotprent.
Want is het bijvoorbeeld niet de tragedie van deze tijd dat door topwetenschap gedragen economieën, ideologieën en politieke stelsels geen beter levensdoel te bieden hebben en er kennelijk ook geen ander tolereren dan het zo absurde en perverse ideaal van de winstmaximalisatie? Het geld, een simpel ruilmiddel, is niet alleen het doel geworden van ons handelen maar bovendien het vandaag enig overblijvende te verantwoorden oogmerk, de ultieme maatstaf van alles wat in onze wereld reilt en zeilt. Het verwondert allang niet meer dat met dit verslavende en nooit bevredigende doel voor ogen, menigeen geen andere uitkomst meer ziet dan uiteindelijk de algehele verwerping van het leven dat in dit duistere licht herleid wordt tot een luguber spel. Als bovendien blijkt dat een duizend(en) jaren oud religieus systeem nog altijd beter in staat is om een menswaardige samenleving op te grondvesten waarin men zorg draagt voor elkaar, vrede kent en ook vormen van geluk die zogenaamd verlichte geesten heimelijk en soms zelfs openlijk benijden, dan moet men vaststellen tegen heug en meug dat niet de religie in een kwaad daglicht komt te staan, het is daarentegen de verlichting die belachelijk wordt gemaakt en dan nog door de feiten zelf.
Er zijn dus beslist perspectieven waarin religie alles behalve bespottelijk blijkt maar bovenop die discussie komt dan nog onwegwerkbaar dat kluwen aangaande de vrije wil, vooral ook omdat religie ons met de paplepel wordt ingegeven lang vooraleer wij ook maar in staat zijn om te willen. De hedendaagse idealen mogen dan al draaien rond de heilige huisjes van individuele vrijheid en persoonlijke willekeur: het is en blijft een feit dat zonder ook maar een enkele uitzondering, elk individu zijn taal en tekens, al zijn expressies en communicaties, doelstellingen en verzuchtingen dankt aan werkelijkheden die hem als enkeling ver te boven gaan: de taal van woorden, tekens, beelden of muziek, de lichamelijkheid en, breder nog, de tijd-ruimtelijke, culturele en nog andere condities die nu eenmaal alles wat wij betekenen, contextualiseren.
Een letterteken in een tekst is in zijn bestaan dermate afhankelijk van alle omgevende tekens waarvan het zelf verschilt, dat het door elke lezer spontaan wordt ingevuld waar het ontbreekt en zo ook vallen wij, vervangbare rolspelers, danig samen met een onvervangbare rol in een toneel, dat wij ons bestaan zelf eraan ontlenen. Wie derhalve oordelen dat elk individu zijn godsdienst of zijn levensovertuiging kiest, is gewoon ten prooi aan een naïef egocentrisme en vrijheid is dan een illusoir bijproduct van hetzelfde wensdenken dat ons de begoocheling verschaft van een ego dat zich die vrijheid aanmeet.
Meer bepaald met betrekking tot de terroristische aanslag in Parijs op 7 januari 2015, is nog een ander en wellicht veel complexer probleem in het geding, met name de kwestie van de relatie tussen een religie en haar fundamentalisten. Fundamentalisten zijn níet zoals vaak wordt gezegd gelovigen die hun geloof wat letterlijker nemen maar zij zijn lieden die de eigen overtuiging willen opdringen aan anderen: zij willen van anderen een opgelegd credo afdwingen, desnoods met geweld. Fundamentalisten erkennen de vrijheid van de ander niet, zij erkennen derhalve niet dat ook anderen recht hebben op bestaan.
Uiteraard kan fundamentalisme dan helemaal niets meer met religie te maken hebben; het is puur terreur. Bovendien is het geweldenaars uiteindelijk eender in wélke ideologie zij een vrijbrief kunnen vinden om hun moord- en machtslust bot te kunnen vieren en de best gekende illustratie vinden wij in onze eigen politiek: om herverkozen te worden veranderen politiekers van partij met hetzelfde gemak waarmee men bij verandering van weer van kleren wisselt.
De geschiedenis leert dat ideologieën vaker gesofistikeerde dekmantels blijken voor geweldpleging en uitbuiting en dat er tussen redelijke argumenten en eigenlijke beweegredenen dikwijls een afgrond gaapt die wel onoverbrugbaar moet zijn waar de (voorgelogen) argumenten haaks staan op de eigenlijke (dikwijls op de koop toe geheel onbewuste) motieven.
(J.B., 8 januari 2015)
|