De
'waanzin' van het 'transhumanisme'
Aflevering
1: Godmens, medeschepper, Uebermensch
"Lustig
in die Welt hinein
Gegen
Wind und Wetter!
Will
kein Gott auf Erden sein,
Sind
wir selber Götter!"
(Franz
Schubert [1797 1828], Winterreise, Mut, laatste
strofe)
In
zijn lijvig boek De
mens voorbij
schetst de Gentse ethicus Gie van den Berghe naar zijn eigen zeggen
"een
gedreven zoektocht naar de denkkaders die mee aan de basis lagen van
de uitroeiing van mentaal, fysiek en raciaal gehandicapte mensen in
de eerste helft van de 20ste eeuw."
(1) Maar van den Berghe is en blijft een verdediger van de
Verlichting: hij wijt de nazi-misdaden aan "een
ontsporing, een catastrofale uitloper van de maakbaarheids- en
vooruitgangsideologie" (2),
terwijl hij de Verlichting als zodanig blijft betitelen als "dat
veelbelovende geesteskind." (3)
Uit de inhoud van dit rijk gedocumenteerd werk werd meermaals
geciteerd in Panopticum
Corona.
(4) Enkele kritische bedenkingen bij de Verlichting als zodanig
vonden hun neerslag vooral in Trans-atheïsme
(5)
en in Het
wordt geregeld
(6), het laatst genoemde handelend over twee toepassingen van deze
ideologie welke de praktijken van abortus en euthanasie wezenlijk
zijn.
Inmiddels
is het humanisme dat de mens en zijn rede vooropstelt en dat zich
afzet tegen het geloof, paradoxaal genoeg vanuit een (exuberant)
geloof
in de menselijke rede en in de kennis, uitgegroeid tot het
transhumanisme dat andermaal gelooft
dat de mens in staat is om de aan hem door de natuur opgelegde
grenzen te verleggen en dat hij dat ook mag en moet doen. Zoals het
door Schubert in diens Winterreise
op toon gezette gedicht van Wilhelm Müller (1794-1827) aangeeft, is
als het ware vanuit een opstand of een verzet ("Gegen
Wind und Wetter!")
de mens zelf God gaan spelen ("Sind
wir selber Götter!")
en zelfs in de theologie wordt hij niet alleen de rentmeester van de
schepping genoemd, maar omdat hij naar het beeld van God geschapen
werd, heet hij nu ook Gods medeschepper. In Genesis
1:28 staat te lezen: "En
God zegende hen, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar, en
vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt
heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des
hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt!" Het
is derhalve niet zozeer het atheïsme maar veeleer het in de
'godsdiensten van het boek' wortelende antropocentrisme waarin de
kiemen van het transhumanisme liggen en waardoor zij ook gevoed
worden. Bij uitstek in het visioen van de Franse paleontoloog en
theoloog, de jezuïet Pierre Teilhard de Chardin, komt dit idee reeds
tot volle ontplooiing.
Volgens
Teilhard is de evolutie nog steeds aan de gang: het leven (van de
kosmos) is een dynamisch proces, dat steeds nieuwe dingen
voortbrengt, dat wil zeggen: dat creatief is. De werkelijkheid is
voortdurend in scheppende evolutie. Het is de elan vital, die de
ontwikkeling voortstuwt. Hij beweegt zich niet in een, maar in
meerdere richtingen. In de dode stof is hij vastgelopen; in planten
en dieren heeft hij verschillende vormen van verwerkelijking
gevonden; in de mens heeft hij zijn hoogste schepping gevonden. De
mens is in staat zelf in deze evolutie in te grijpen, hij is het
handelende wezen, homo faber, dat de wereld vormt. Teilhard ziet een
evolutie van 'dode' materie, naar leven (biosfeer) en tenslotte naar
bewust en zelfbewust leven (noosfeer) dat uiteindelijk zijn
bestemming vindt bij God, het 'punt omega'. Hier volgt een beknopte
weergave van Teilhard's magistrale visioen, zijn 'hyper-fysica',
zoals het bij uitstek vorm kreeg in Le Phenomene Humain (1955)
en in Le Milieu Divin (1957).
In
een poging om de evolutieleer te verzoenen met het Christendom, stelt
Teilhard dat de ganse werkelijkheid in evolutie is: in de schoot van
de kosmos ontstaat het leven (dat het kosmische kwalitatief
overtreft), en uit het leven ontstaat het bewustzijn (dat het levende
kwalitatief overtreft). Dat gebeurt door complexiteitstoename: als de
kosmos complex genoeg is, brengt die iets nieuws, het leven, voort.
Als het leven complex genoeg is, brengt het bewustzijn,
zelfbewustzijn en dus vrijheid voort. Zo evolueert alles naar zijn
zelfbevrijding toe, en dat gebeurt in de mens, die aldus z'n eigen
evolutie in de hand neemt door bewust te arbeiden aan de vooruitgang
van de wereld. Zo evolueert de mensheid naar de spirituele eenheid,
'Christus' genaamd.
Teilhard
ziet de ganse kosmos evolueren naar het Ene, het Goddelijke. Alle
arbeid van de evolutie is gericht op de rechtvaardigmaking en tot de
ontplooiing van een liefde (van God). Teilhard voorvoelt de
eenwording van de mensheid (planetariteit) en de noosfeer (een
denkende en eensgezinde aarde): de volwassenwording van de mens-zin.
Hij ziet Christus als een energie waarvan de duizelingwekkende spin
het heelal doet draaien en de Weltstof dwingt zich tot zichzelf terug
te buigen, maar hij vervalt niet in pantheisme. In de evolutie komen
materie, leven en energie samen in een punt Omega. Gods
tegenwoordigheid is voelbaar overal in de kosmos. Christus' hart
doorstraalt als het ware de hele kosmos totdat het machtige en
veelvormige heelal de gestalte van Christus aanneemt. God straalt op
de top van de materie waarvan de golven de geest meebrengen, en zo
wordt alles 'milieu divin'. Door de materie, de aarde en het leven
hebben wij gemeenschap met God. De priester moet de offerande van de
gehele wereld aan God voltrekken. Verwarmd door de geest, kleurt de
materie zich purper. Om tot God te komen, moet de materie zich
complexificeren en organificeren (levend worden en groeien). Het
geloof is niet irrationeel maar wel transrationeel: meer dan
rationeel. In dat geloof arbeiden wij mee aan deze evolutie naar het
ultramenselijke (dit is: een hogere collectiviteit waar de
bewustzijns elkaar wederzijds verlichten door hun convergentie) naar
het Mystiek Lichaam toe. Het heelal is dus een goddelijke onderneming
waarin God de mens wil laten deelnemen.
Teilhard
in een brief (1923): "Er is op de wereld een enkele operatie
aan de gang, die alleen ons handelen kan wettigen: de ontsluiting van
een of andere geestelijke realiteit, dwars door alle inspanningen van
het leven heen". Teilhard bevestigt dat deze geestelijke
realiteit een Persoon moet zijn, want "het Centrum van de
vergeestelijkte materie, van dit geestelijke Al, moet bijgevolg in de
hoogste graad bewust en persoonlijk zijn. De Oceaan die alle
geestelijke stromen van het heelal in zich verzamelt, is niet Iets
maar Iemand. Ook Hij bezit een gelaat en een hart (
) Deze
tegenwoordigheid verlicht de diepten van de verborgen zones van elk
ding en elke mens om ons heen. We kunnen haar bereiken in de volle
verwerkelijking (en niet in het genieten zonder meer!) van elk ding
en elke mens" (28.09.'33). In Teilhard heeft zich de liefde
tot God verenigd met het geloof aan de wereld.
Teilhard
heeft het geloof verzoend met de wetenschappelijke evolutieleer,
welke in zijn tijd nog werd verworpen door een groot deel van de
Kerk. Teilhard zegt dat de ganse kosmos niet opgebouwd is uit
materie, maar uit wat hij noemt: 'Weltstof'. 'Weltstof' is meer dan
materie. De stof waaruit alles is opgebouwd, heeft namelijk een
buitenkant en een binnenkant. De buitenkant van de 'Weltstof' is
materie. Haar binnenkant is bewustzijn. 'Weltstof' is dus
'materie-bewustzijn', een soort bipolaire eenheid in elk 'deeltje'
De 'binnenkant', of de 'geest', is alleen bij de mens
'zichtbaar': de binnenkant van de kosmos wordt in de mens, en dan bij
uitstek in de God-mens Christus, gekend en ontwikkeld, om van daaruit
de ganse kosmos tot zijn voltooiing te brengen. Dit proces van
kosmogenese, hominisatie en christogenese in drie stappen.
De
kosmos is niet statisch maar in voortdurende ontwikkeling:
er is 'kosmogenese' of 'kosmosgroei', 'evolutie van het heelal'. De
idee van de evolutie bestond al bij Laplace, die stelt dat de kosmos
zich ontwikkelt uit een gasnevel. Darwin heeft dan de
evolutiegedachte ingevoerd in de biologie. Sinds honderd jaar spreken
nu ook de sterrenkundigen over de evolutie van de kosmos: sterren
zijn kernreactoren die Waterstof omzetten in Helium en in zwaardere
atomen. Ook heerst de idee dat, in die kosmogenese, alles met alles
samenhangt.
Een
ander belangrijk inzicht is dat de evolutie convergeert: alle
dingen en wezens neigen ertoe zich te groeperen tot steeds complexere
grootheden en aldus wordt meer orde en vooruitgang tot stand
gebracht. En dan verschijnt, aan de binnenkant van het complexe, het
bewustzijn, dat vrijheid is, autonomie geeft, en
verantwoordelijkheid. Dit noemt Teilhard de wet van
complexiteitbewustzijn.
Over
het probleem van lichaam en geest zegt Teilhard dat materie (lichaam)
en bewustzijn (ziel, geest) twee fasen zijn van elke realiteit: alles
heeft een lichaam- en een ziel-kant, alleen is het zo dat slechts bij
de mens dat bewustzijn reeds expliciet aanwezig is.
Pascal
spreekt over de oneindigheid van het grote en die van het kleine.
Maar Teilhard voegt nog een derde oneindigheid hieraan toe: die van
het complexe. Complexiteit is nu precies een eigenschap van het
levende. Terwijl de ganse heelal ertoe neigt om uit te dijen, zich te
ontspannen en over te gaan in de meest waarschijnlijke toestand van
totale wanorde of chaos (dit is 'entropie', dat wil zeggen: verval,
toename van wanorde), vormt het leven hierop de uitzondering. Wat
leeft, ordent zich, organiseert zich, vormt grotere, onderling
samenwerkende gehelen (dit is 'negatieve entropie', of:
'negentropie', toename van orde). Atomen voegen zich samen tot
moleculen, megamoleculen en uiteindelijk emergeren die in levende
cellen: eerst eencelligen, daarna meercelligen, eerst eenvoudige,
daarna steeds complexere organismen. Daarom noemt Teilhard de
biologie: de fysica van hoge complexiteiten. En, zoals gezegd, heeft
elke complexiteit een buitenkant (materie) en een binnenkant (geest);
elke complexiteit is een eenheid van materie en geest, ongeveer
zoiets als de god van Spinoza. De evolutie verloopt naar steeds
complexer: de 'dode' stof ordent zich en brengt het leven voort, en
het leven organiseert zich zodanig dat het bewustzijn voortbrengt.
Zodoende is bewustzijn een eigenschap van het heelal. In de evolutie
van het heelal wordt steeds meer materie omgezet in geest: het
geestelijke facet van de 'Weltstof' wordt geboren uit de complexiteit
van de materie. De materie is de 'materia matrix', de (materiele)
matrijs van de geest.
Het
dier 'weet', maar de mens 'weet dat hij weet'. De ontwikkeling van
het denken heeft materiele sporen nagelaten. Die sporen is Teilhard
als archeoloog en als paleontoloog gaan zoeken. Tot dan toe kende men
verschillende lagen of sferen die geleidelijk de aarde omspannen
hebben: de barysfeer (de metalen kern van de aarde), de lithosfeer
(de gesteenten), de hydrosfeer (de watermassa's), de atmosfeer (de
dampkring) en de biosfeer (de sfeer van het leven). Teilhard voegt
hier nog de noosfeer aan toe: de sfeer van het denken, de sfeer van
de mens. In die evolutie is duidelijk een opmars naar steeds meer
orde, complexiteit, bewustzijn en vrijheid merkbaar. In de loop van
de tijd hebben zich bij de Primaten de hersenen steeds meer
ontwikkeld (het proces van cefalisatie), wat het denken mogelijk
gemaakt heeft. Maar sinds ongeveer 20.000 jaar is de schedelomvang
niet meer toegenomen. Om toch nog verder te kunnen ontwikkelen, zijn
mensen zeer intens beginnen samenwerken: zij vormen tesamen
maatschappijen en uiteindelijk een wereldblok. Dat noemt Teilhard de
sociogenese.
De
mens heeft als het ware een gemeenschappelijke stofwisseling
ontwikkeld (de wereldeconomie) en een collectief brein (de cultuur)
en gaat steeds meer solidair optreden, als een subject. Mensen voelen
immers aan dat zij op een dieper niveau samenhangen en een zijn. Zo
zet de complexificatie zich nog steeds voort, en zij emergeert in het
ultra-menselijke: de mens die meer is dan een louter individu, de
mens die rijker wordt omdat hij een is met zijn naaste. Zo blijft de
mensheid evolueren naar eenheid, in de richting van wat Teilhard het
punt 'Omega' noemt.
In
de ontwikkeling van de kosmos is er eerst divergentie
(veelvuldigheid), dan convergentie (vereniging) en dan, door
complexificatie, is er emergentie (het verschijnen van het nieuwe).
Zo verschijnen achtereenvolgens het leven, het denken van de mens
(reflectie) en het samen-denken van alle mensen (co-reflectie), wat
vrijheid en verantwoordelijkheid meebrengt.
Het
menselijk denken, het psychisme, is een eigenschap van de kosmos. De
kosmos evolueert enerzijds entropisch of vervallend, dit wil zeggen:
naar het meest waarschijnlijke, het evenwicht, de chaos of de dood
toe maar anderzijds ook negentropisch of opbouwend, en dus naar het
meest onwaarschijnlijke, naar de orde, naar het leven toe. Door de
complexificatie in die laatst genoemde beweging, ontstaan steeds
nieuwe kwaliteiten. De materie geometriseert zich steeds meer onder
invloed van de geest (bvb.: het geloof zet aan tot kathedralenbouw),
en zij sublimeert zich ook, namelijk door gesloten, steeds complexere
stelsels te vormen (leven, bewustzijn). De geest is de opperste
synthese van materie. De ziel is de vorm van het lichaam. De
wetenschap die lichaam en geest samen bestudeert (namelijk in de
'Weltstof'), heet pan-energetica. De psychische energie is de hoogst
mogelijke, en zij bezielt het heelal en tilt het op naar het eindpunt
Omega. Volgens Teilhard is alles in het heelal naar Omega
gepolariseerd: het heelal 'rolt zich op' en interioriseert zich. Dit
gebeurt in de mens, en zo bevindt zich het eigenlijke centrum van het
heelal (namelijk het complexiteitscentrum) in zijn hoogste prestatie,
namelijk in de zo tot stand gebrachte maximale persoonlijkheid. De
grootste orde situeert zich in de mens en maakt zijn persoon
mogelijk: het zelfbewustzijn dat kan zeggen: "Ik ben en ik weet
dat ik ben"; "Ik ben vrij"; "Ik ben
verantwoordelijk". De persoon verheft zichzelf door zichzelf te
geven in z'n scheppende vermogens. Hij verrijkt zich in de liefde van
een gemeenschappelijke taak. Ware liefde versmelt immers niet, maar
vernieuwt de vitaliteit en differentieert. De kosmos condenseert zich
tot de menselijke persoonlijkheid, zij personaliseert. Het
ultra-persoonlijke (universeel-persoonlijke), dat de wezenskern van
onszelf is, en dat kan zeggen: "Ik ben die ben", is
onomkeerbaar, onvernietigbaar, staat buiten ruimte en tijd, en heeft
in zichzelf aldus het 'eeuwig leven' gerealiseerd in het punt Omega:
een geestelijke, transpersoonlijke bestemming, en tegelijk de
bronenergie van de kosmos, de liefde die, zoals Dante schrijft, "de
zon voortdrijft en de andere sterren". (Paradisum, laatste
zang).
Dit
punt Omega wordt door Teilhard nu in verband gebracht met Christus.
Het Christendom kent God immers als absoluut en persoonlijk. God
incarneert zich in de God-mens Christus in de wereld die hij
liefheeft. Christus sticht de Kerk - zijn Mystiek Lichaam - om zijn
werk voort te zetten door zijn sacramenten. Zo wordt de wereld
gechristificeerd. Bij zijn terugkeer zal Christus in een extatische
wereld de getransfigureerde mensheid meenemen in de schoot van zijn
Vader.
Teilhard
toont dat het geloof aan de wereld en het geloof in God in het
Christendom kunnen samengaan. Christus wordt voorgesteld als de
sluitsteen van het te construeren gewelf. We moeten afstappen van de
statische God, en meer nadruk leggen op de Christus-Omega, de
Christus-Evoluteur, de kosmische Christus. Het Mystiek Lichaam is
geen dood lichaam maar verkeert in voortdurende Wording. God is
dynamisch, de Vader werkt zonder ophouden, en Christus is de
toegangsweg tot de noumenale wereld. Het Absolute geeft zich aan de
geesten die het verbreiden; het is een eeuwig offer, een gave om
niet, want dat is de Liefde.
(7)
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
19 februari 2022)
Verwijzingen:
(1),
(2) en (3): zie: http://www.serendib.be/boeken/De-mens-voorbij.htm
(4)
Zie hier de integrale tekst: 170161.pdf
(seniorennet.be)
(5)
Zie hier de integrale tekst: 564.pdf
(bloggen.be)
(6)
Zie hier de integrale tekst: 30621.pdf
(bloggen.be)
(7)
Deze uitwijding over Teilhard de Chardin bestaat uit fragmenten uit
het vierde hoofdstuk, getiteld: Het
visioen van Pierre Teilhard de Chardin, van
J. Bauwens, Het
goede zoeken.
Inleiding
tot een christelijk 'zin-denken'. (Serskamp,
2003).
Zie: 552.pdf
(bloggen.be)
|