Alle rechten voorbehouden Een variant van deze blog is te vinden op seniorennet op het volgende adres: http://blog.seniorennet.be/tisallemaiet/
30-01-2021
Corona en de heilige zaak - Deel 28: Het afglijden van de werkelijkheid naar een spel
Corona
en de heilige zaak:
Deel
28: Het afglijden van de werkelijkheid naar een spel
Rudolf
Boehm legt er de nadruk op dat de auteurs die hij in zijn Kritik
(1) ter sprake brengt, op uiteenlopende tijdstippen in de
geschiedenis, op verschillende plekken en vooral geheel onafhankelijk
van elkaar tot eenzelfde conclusie kwamen inzake de pervertering van
de relaties tussen doel en middelen. Na Pascal is de visionaire
denker J. G. Fichte (1762-1814) aan de beurt die de dekolonisatie
voorspelt van een slavenhandel drijvend Europa dat toen al eeuwen de
rest van de wereld aan het uitbuiten was. Net zoals Pascal met zijn
divertissement wijst Fichte erop dat Europa onbekwaam is om
een stabiele economie te stichten omdat de liberalen in hun speldrift
de regelgevingen laken en alles met list en geluk willen bereiken in
een economie die veel wegheeft van een kansspel. Opnieuw is de
toekomst een louter voorwendsel geworden om op te kunnen gaan in het
middel, het economisch spel. In zijn lichtzinnigheid verkiest men het
voorbijgaande geluk van het ogenblik boven de zekerheid van de
toekomst en in een mentaliteit van "het zal wel in orde komen"
speculeert men over een eindeloos vrije toekomst vol
spelmogelijkheden maar in een streven om alles te zijn en overal
thuis te zijn, is men in feite nergens meer thuis. (2)
Karl
Marx (1818-1883) bevestigt het vermoeden van Fichte: het tijdperk van
het kapitalisme wordt gekenmerkt door productie ter wille van de
productie. Men verkoopt niet (wat men kan missen) om te kopen (wat
men nodig heeft) maar men begint nu ook (ongeacht wat) te kopen om
het te verkopen (met winst), en dat is speculeren, dat is
kapitalisme: het eindeloze, rusteloze opkopen en slijten van om het
even wat met niet langer de behoeftebevrediging als doel maar wel de
eindeloze zucht naar steeds meer winst. De wens om de natuurlijke
behoeften te bevredigen is niet langer de motor van de arbeid maar
het winstbejag en voor wie zich vermaken met de jacht op winst,
speelt alleen de ruilwaarde van de waren nog een rol: hun
gebruikswaarde is van geen tel meer, het is nog louter een
voorwendsel. Hetzelfde geldt dan uiteraard ook voor de arbeid en voor
de arbeiders en de consumenten: wie jagen op winst, interesseren zich
niet langer aan mensen die het beste van zichzelf leggen in het
voortbrengen van nuttige zaken: alleen de arbeidskracht belangt hen
aan en arbeiders worden vervangbaar door nieuwe arbeidskrachten en
door machines; het nut van de producten is bijzaak, hoofdzaak is dat
zij kopers vinden want ook tot kopers worden de mensen in dit systeem
herleid en zij zijn pas winstgevend als men hun zaken kan verkopen
die hun geld niet waard zijn zodat bedrog de regel wordt.
Nuttige
en onvervangbare waren zoals (levensnoodzakelijk) voedsel en
(eindige) grondstoffen worden vernietigd en mensen worden getaxeerd,
tot hun economisch nut herleid en vervangbaar geacht terwijl,
paradoxaal genoeg, aan het ruilmiddel geld een (bijna) intrinsieke
waarde wordt toegekend: voedsel wordt vernietigd, kostbare
grondstoffen weggegooid en mensen afgedankt om de koers van een munt
te sturen; (vooralsnog) 'gratis' gezonde lucht en water worden
evenmin gewaardeerd als gratuite arbeid en mensen zonder papieren
worden massaal en straffeloos ingezet als slaven: zij moeten
onderdoen voor rashonden die immers duur worden verkocht. Op die
manier gaat uiteindelijk al het intrinsiek waardevolle eraan: de
gezondheid wordt vernield van zodra zieken meer renderen en het
ongeluk tout-court wordt gecreëerd door wie winst slaan uit het
afkopen ervan. De handel in nutteloze en zelfs schadelijke zaken
neemt toe als zij maar een hogere ruilwaarde hebben, wat bijvoorbeeld
geldt voor drugs, die immers duurder zijn dan brood, ook al doden zij
in plaats van te voeden. Op die manier zal het kapitalisme
uiteindelijk alles vernietigen. (2)
Van
mondmaskers zeggen specialisten dat zij niet werkzaam zijn als zij
niet voorradig zijn en komen zij eenmaal in productie, dan worden zij
door diezelfde specialisten aangeprezen en door politici verplicht.
Vaccins vermelden de bijwerking van hun onwerkzaamheid voor 5 tot 40
percent van de ingeënten terwijl zij bedoeld zijn om 0,2 percent van
de bevolking te redden, een segment dat zich uiteraard situeert
binnen de groep van de 5 tot 40 percent voor wie de vaccins
onwerkzaam zullen blijven maar deze volstrekt nutteloze en zelfs
schadelijke waren moeten en zullen worden verkocht omdat ermee wordt
gespeculeerd: de geldwinst staat voorop en dat succes rechtvaardigt
het moordende kwaad. Een toenemende door het kapitalisme afgestompte
massa acht zich in het bezit van 'gezond verstand' waar zij oordeelt
dat wie niet (langer) economisch nuttig zijn, het recht verliezen om
te leven. God schept het leven maar het gouden kalf verspert de
toegang ertoe en eist als tol het ware, het goede en het schone op
maar eenmaal de ziel verdwenen, geeft alras ook het leven zelf de geest.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
1 februari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1973). Een
Nederlandse vertaling van de hand van Willy Coolsaet met een
taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier verscheen bij Het
Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van het werk is
beschikbaar op het internet op het volgende adres van het Marxistisch Internet Archief:
(3)
Ib., het eerste stuk van paragraaf 20. De (nog te vervolgen) theorie
werd hier wat ingeperkt en vereenvoudigd, abstracte formules werden
waar mogelijk door voorbeelden vervangen.
29-01-2021
Corona en de heilige zaak - Deel 27: Een met voorwendsels geperverteerde werkelijkheid
Corona
en de heilige zaak:
Deel
27: Een met voorwendsels geperverteerde werkelijkheid
De
mens wordt ervoor gestraft als hij zoals God wil zijn, zo vertellen
ons zowel de joodse als de Griekse mythen. De Griekse filosofie
daarentegen streeft wel de goddelijke kennis na met het oog op
menselijke vervolmaking en vergoddelijking met het vooruitgangsgeloof
in het vaandel: de hoop dat het in de toekomst alleen maar beter zal
gaan. En in het christendom is God in zijn genade door zijn
menswording zelfs naar de mens toe gekomen en hoeft men zich niet
meer schuldig te maken aan de hybris: de navolging van
Christus of de zelfvervolmaking, de heilig- of heelwording is
openlijk het levensdoel. De grens tussen God en mens is er opgeheven,
de dood is overwonnen en ofschoon christenen nog moeten sterven,
raakt de dood hen niet meer: de Verrezene is er reeds in de gedaante
van de Kerk, zo leert Augustinus; het geloof vervangt de
(filosofische) kennis die in haar ogen dwaasheid is want een verzet
tegen God. Zowel de Griekse filosofie als het christelijke geloof
manen de mens aan om zijn vergoddelijking na te streven en zich te
veronsterfelijken. In de theologie van Thomas Aquinas vloeien de
Aristotelische filosofie en het christelijke geloof samen vanuit
Anselmus' devies dat pas het geloof het verstand verlicht. Aldus
Rudolf Boehm in de paragrafen 14 en 15 van zijn Kritik. (1)
Het
streven naar godgelijkheid komt voort uit een vlucht voor de dood en
Boehm ontdekt dat die vrees geen vanzelfsprekendheid was in vroeger
tijden. Bij Hesiodos en Homeros maar ook bij de joodse patriarchen
die heel oud werden, was de dood veeleer iets waaraan men nu eenmaal
niet kon ontkomen, een gevolg van toeval of geweld, een
noodlottigheid en een noodzaak. Evenals Genesis spreekt
Anaximander over de noodzaak van het vergaan der dingen, over hun
terugkeer naar datgene waaruit ze zijn voortgekomen. Ook Prediker
Salomon ziet de dood als een noodzaak zowel voor de goeden als voor
de slechten. En nog in dezelfde periode leert Lao-Tse dat men zich
niet moet verzetten tegen het Tao, de loop der dingen, die de weg van
de noodzakelijkheid is, al is het zoals Rudolf Boehm opmerkt
dubbelzinnig aangezien de Chinese wijsgeer aanvoert als argument dat
aldus de dood geen vat op ons heeft. Daar tegenover predikt nu het
Christendom de opstand tegen de sterfelijkheid: heerschappij door
onderwerping, aldus Boehm, is het parool van onze tijd. (2) En dan
mondt het werk van de filosoof uit in de penibele vaststelling dat
het tijdperk van de moderne wetenschap op drijfzand rust wegens de
fundamentele vergissing die de middeldoelomkering is.
De
poging tot verwezenlijking van het ideaal van de absolute kennis
brengt een omkering teweeg van de natuurlijke relatie tussen middelen
en doelen: waar de middelen in dienst stonden van de doelen, zijn nu
de doelen loutere voorwendsels geworden die slechts in dienst
staan van de uitsluitende interesse in het omgaan met de tot
onderwerp van interesse verheven middelen. (3) Onafhankelijk van
elkaar hebben een vijftal auteurs gewezen op dit grondkenmerk van het
tijdperk van de wetenschap dat alle levensverhoudingen doordringt en
ontaardt en dat de vlucht voor de dood of de weigering van de mens om
mens te zijn, als motief heeft - het menselijke van het menselijk
bestaan wordt erdoor vernietigd en de verhoudingen van de mens tot
zichzelf, tot de anderen en tot de realiteit worden erdoor verstoord
(4): Pascal zegt dat de mens zich gedraagt alsof hij niet moet
sterven: hij vermaakt zich (met onder meer de filosofie) alsof het
leven een spel was en zijn tijd onbeperkt. Door middel van dit
vermaak ('divertissement') vlucht hij in illusies en dit middel is
zijn doel. Ook Fichte toont hoe in het tijdperk van het verderf de
drift domineert en het leven een spel wordt. De mensen achten
zichzelf goden en willen alles doch zij bereiken helemaal niets. Marx
laat zien hoe de behoeftebevrediging een voorwendsel wordt om
ongeremd te kunnen produceren, waarbij de zin uit de arbeid wegebt en
de mens van zichzelf vervreemdt. Parkinson beschrijft de vervreemding
in de bureaucratie als vorm van heerschappij: vergrijzende ambtenaren
pogen hun eindigheid te verdoezelen door zich vast te klampen aan
eindeloze en doelloze arbeid. En Boorstin legt uit hoe de massa haar
dominerende levensdoelen (de moderne cultuur) vervult door zich uit
te leven in een doelloze omgang met de middelen en dit onheil vloeit
voort uit extravagante verwachtingen: de mens doet alsof hij
onsterfelijk is en hij speelt zijn leven waardoor hij zijn
menselijkheid verspeelt. Terwijl hij gelooft het menselijke te
overstijgen, verliest hij het. Uitgerekend in de poging zelf om
godgelijkheid te realiseren, komt de verkeerdheid daarvan aan het
licht. (5)
De
eerste auteur die Boehm analyseert als ontmaskeraar van de
middeldoelomkering is Blaise Pascal (1623-1662) in zijn Pensées.
Het is de hoogmoed, het streven naar godgelijkheid, wat de mens doet
vallen, zegt Pascal: de goddelijkheid van de ellendige mens bestaat
alleen in zijn fantasie, in zijn gedachten. Tegen de ellende en de
dood valt niets anders te bedenken dan er niet aan te denken. Vandaar
zoeken mensen afleiding ('divertissement') om hun dodelijke
levenseinde niet te moeten zien: in de filosofie, in de oorlog, in
het spel, in de wetenschappelijke arbeid.
Daarbij
is nu de middeldoelomkering bij uitstek zichtbaar in het spel: we
nemen aan dat de gokker speelt (middel) voor geldwinst (doel) maar in
feite is het omgekeerde waar: de geldwinst is slechts een voorwendsel
(dus geen doel doch een middel) om te kunnen spelen, zodat het spel
zelf het doel is. Het voorwendsel is onontbeerlijk maar het doel is
het spel, het 'divertissement', de afleiding die ons ons trieste lot
moet doen vergeten. Rudolf Boehm verwoordt de essentie van de
middeldoelomkering bij Pascal als volgt: De
haas die men achterna rent men zou hem niet moeten hebben, indien
hij zo werd aangeboden ... Deze haas zou ons niet beschermen tegen de
aanblik van de dood en van de ellende die er ons nog van afhouden,
maar de jacht beschermt er ons tegen. De jacht schijnt een middel
tot het doel: de haas neerschieten. De haas blijkt een voorwendsel te
zijn, hoewel een onontbeerlijk voorwendsel. De jacht is geen louter
middel; in de jacht zelf ligt de belangstelling. Hij leidt af. (6)
Op
dezelfde wijze is de ontzaglijke machinerie die wereldwijd op gang
kwam sinds de plaag onder de mensen is, helemaal geen middel om die
plaag te bestrijden doch een gigantisch en grotesk afleidingsmaneuver
dat sowieso voorbijschiet aan het voorgewende doel en waarin op de
koop toe de wetenschappelijke bedrijvigheid, welke de nieuwe religie
van deze tijd is, alsook de wereldpolitiek met inbegrip van alle
machtigen der aarde zich zoals nooit tevoren vergalopperen en
belachelijk maken. Het doet allemaal denken aan de in Ein
deutsches Requiem van
Johannes Brahms vereeuwigde Psalm 39:
(...)
Siehe, meiner Tage sind einer Hand breit bei dir, und mein Leben ist
wie nichts vor dir. Wie gar nichts sind alle Menschen, die doch so
sicher leben! (Sela.) Sie gehen daher wie ein Schemen und machen sich
viel vergebliche Unruhe; sie sammeln, und wissen nicht, wer es
einnehmen wird. Nun, HERR, wes soll ich mich trösten? Ich hoffe auf
dich.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
29 januari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Zie de paragrafen 14, 15 van: Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen
des Zeitalters (1973). Een Nederlandse vertaling van de hand van
Willy Coolsaet met een taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy
Quintelier verscheen bij Het Wereldvenster, Baarn (1977). De
integrale tekst van het werk is beschikbaar op het internet op het
volgende adres van het Marxistisch Internet Archief:
Corona en de heilige zaak - Deel 26: Pandora en het panopticum
Corona
en de heilige zaak:
Deel
26: Pandora en het panopticum
In
zijn Kritiek van de grondslagen van onze tijd (1) vergelijkt
Rudolf Boehm de Joodse theologie, de Griekse mythologie en de Griekse
filosofie met elkaar en na zijn behandeling van het zondevalverhaal
in Genesis wijst hij erop hoe ook de Spreuken van Salomon
de mens confronteren met de noodzaak zich aan zijn grenzen te houden
en nimmer het goddelijke te begeren. Daarna verduidelijkt hij hoe de
Griekse mythologie (zeer in tegenstelling tot de Griekse filosofie)
dezelfde kennis deelt: volgens Hesiodos' verhaal van de mythe van
Pandora komt alle menselijke ellende voort uit de hoop.
Volgens
Hesiodos (Werken en dagen en Theogonie) ligt de tweedracht (tussen de
mensen en de goden) aan de wortel der dingen. Wedijver in de arbeid
is goed maar het ontvluchten van de arbeid in een wedijver met de
goden (het streven naar godgelijkheid) leidt slechts tot oorlog.
Boehm verklaart hoe tot tweemaal toe de goden de mensen straffen voor
het overschrijden van hun grenzen. Een eerste keer door hen het
vuur, het meest eigene van hun leven, te ontnemen (2) en nadat
Prometheus het vuur steelt en aan de mensen teruggeeft, beraamt Zeus
als wraak een nog groter kwaad dat zijn doel niet kan missen omdat
het de mensen zodanig verleidt dat ze ernaar verlangen: Pandora. (3)
Pandora
of het geschenk ('dora') waaraan alle goden ('pantes') hun aandeel
hebben, is volgens Boehm de vrouw als zodanig: gemaakt uit aarde en
water maar naar het evenbeeld der godinnen, spreekt zij slechts
leugens; zij is de diepe val zonder uitweg die de goden voor de
mensen hebben bereid. Epimetheus aanvaardt de gave, waarop Pandora
met de inhoud van haar vat alle kwalen onder de mensen verspreidt.
Vooraleer de hoop eruit ontsnapt, sluit ze het deksel.
De
hoop is de voorstelling van het gegeven zijn van iets dat ontzegd is,
aldus Boehm: de verleiding van en tot de hoop is het onheil dat de
vrouw als zodanig onder de mensen brengt. Hesiodos leert dat wie niet
huwen, alleen sterven en zonder hoop maar ook wie huwen, leven in
kommer: de vrouw als godsgeschenk belooft de hoop op een toekomst na
de dood tot onheil van de mens. Het geloof in de vooruitgang met een
godgelijke, arbeidsvrije toekomst is ijdel: de arbeid stelt geen
andere hoop dan wat hij zelf presteert en alleen steeds weer het werk
van de dag kan de vruchten van eerdere arbeid vrijwaren. Als remedie
tegen het onheil wijzen de joden de vreze Gods aan en de tucht,
terwijl de Grieken met Hesiodos hun heil zien in de arbeid maar
beiden leren ze dat het nastreven van het goddelijke zelfs het
menselijke verderft. (4)
Een
panopticum is een gevangenis met een centrale, alles en allen
overschouwende bewaking en reeds vindt de huidige wereld er zijn
evenbeeld in vanwege het totalitarisme dat ontspruit aan het geloof
in de absolute kennis zoals de ellende aan Pandora's vat. De wereld
als panopticum is het product van het megalomane verlangen van
miljardairs-psychopaten naar de absolute controle over alles en
iedereen: verdwaasd door de macht van het geld, willen deze dienaren
van de mammon zelf als goden regeren over de levende schepping.
Noodgedwongen want niet bij machte om zelf leven te creëren, zoeken
zij in hun jaloezie hun heil in moord en meer bepaald in de genocide
welke zich nu gestaag voltrekt: de massamoord op mensen, onder meer
in de Europese concentratiekampen in Turkije, alsook de verdelging
van andere soorten ingevolge de verloedering van het milieu. In een
totale verblinding door het nochtans geheel onvruchtbare goud, wordt
nu zelfs openlijk beraamd om de wereldbevolking 'terug te schroeven':
het mensdom als speelbal van gewetenloze gokkers.
Waar
Pandora een vergiftigd geschenk is, een val bereid door de goden als
straf voor de menselijke hybris, is het panopticum het
satanische loon daarvoor. Uit de oude mythe van Pandora konden wij
nog lessen trekken voor de toekomst maar vandaag is het te laat, wij
trekken messen voor de toekomst, de hoop is op: de nieuwe realiteit
van het panopticum dwingt tegen beter weten in tot actieve
participatie aan het continueren van ons eigenste ongeluk. Want de
hoop zat in het binnenste, dat er nu niet meer is, daar het einde van
de privacy ook de dood is voor de ziel.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
27 januari 2021)
Verwijzingen:
(1) Rudolf Boehm, Kritik
der Grundlagen des Zeitalters (1973).
Een Nederlandse vertaling van de hand van Willy Coolsaet met een
taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier verscheen bij Het
Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van het werk is
beschikbaar op het internet op het volgende adres van het Marxistisch Internet Archief:
(2)
Daarmee straft Zeus de mensen nadat hun zaakwaarnemer Prometheus op
een diner aan de mensen het deel van een os schonk dat toekwam aan de
goden.
(3)
Pandora of de goddelijk gave waarvoor Epimetheus nochtans waarschuwde
ze niet te aanvaarden, onthult het verderfelijke van het menselijke
streven om godgelijk te worden.
(4)
Zie: Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters, de
hoofdstukken 12 en 13.
25-01-2021
Corona en de heilige zaak - Deel 25: Met het leven spelen. Dostojevski, Augustinus, Goethe en Wilde over Lucifer
Corona
en de heilige zaak:
Deel
25: Met het leven spelen. Dostojevski, Augustinus, Goethe en Wilde
over Lucifer
Om
het apparaat van een doldraaiende economie nog verder draaiende te
kunnen houden, wat men vandaag in zijn waanzin alsnog poogt te doen,
hierbij het geschenk van de pandemie welke tot rust en tot
heroriëntering uitnodigt, in de wind slaand - om dat te kunnen
blijven doen, is helemaal geen energie nodig: er is omzeggens
negatieve energie nodig, met name de energie waarmee een verslaving
zichzelf op gang houdt.
Energie
is nodig voor de opbouw van al het goede maar het goede volgt niet
vanzelf uit het voorradig zijn van energie; de beschikbare energie
zet niet zichzelf in goede dingen om: zij dient verbruikt te worden
volgens een welbepaald plan dat goed moet zijn of constructief.
Verslaafden hebben een gebrek aan energie, al hun nog voorradige
energie wordt opgebrand in functie van hun verslaving; hun verslaving
slorpt alleen maar energie op en vernietigt deze zoals in een oorlog
alles wordt vernietigd door de energie van bommen en granaten. Op een
gelijkaardige manier is een ongestuurde vrijemarkteconomie een kip
zonder kop: dat het middel doel werd, betekent dat alles is gaan
draaien om geld, terwijl de zaken zelf welke met geld verhandeld
worden, totaal verwaarloosd zijn. Uiteindelijk is ook de mens voor wie de economie bedoeld is, helemaal op het achterplan geraakt: hij
is verworden tot de slaaf van zijn instrumentarium.
De
speler uit 1866 van de grote Russische schrijver Fjodor
Dostojevski laat zien (volgens Sigmund Freud en hierbij Dostojevski's
uitleg zelf tegensprekend (1)) hoe het bij een gokker niet zozeer te
doen is om geld en winst maar veeleer om het spel zelf, om de
spanning van het spel waarbij uiteindelijk gespeeld wordt met het
eigen leven en dat is wellicht de essentie van verslaving: de
vreemde, onverklaarbare aantrekkingskracht die uitgaat van de
vernietiging van een goed, gebeurlijk het ultieme goed; het op het
spel zetten van het eigen leven maar in het onderhavige geval eerst
dat van anderen. En bij wie het erom gaat de carrousel van de
economie draaiende te houden en ongeremd aan te zwengelen,
uiteindelijk ten koste van al het goede, kan winstbejag vanuit het
begrijpelijke overlevingsinstinct weliswaar een initiële motor zijn
maar die aanvankelijke beweegreden blijkt alras weg te vallen en in
de meeslepende passiviteit van een verslaving over te gaan, waarbij
de eerst nog sturende mens zich gestaag onderwerpt aan een stuurloos
ding waarin hij zich geheel verliest.
Het
panopticum nu, is een reconstructie van de maatschappij, een
herschepping van een samenleving die aanvankelijk een
gemeenschappelijk goed op het oog had, tot een louter instrument van
een gigantisch opgezet spel met in de lagere echelons min of meer
(voor derden) 'onschuldige' verslaafden (die niettemin zelf
geslachtofferd worden) maar in de hogere echelons, megalomane
superverslaafden met een principieel alles vernietigende capaciteit.
In uitgerekend deze verderfelijke machine wordt momenteel op
meedogenloze wijze en in een razend tempo de hele wereldactiviteit
omgezet. En een analyse van deze catastrofale transformatie van het
leven kan slechts aan het licht brengen dat de enige zinvolle remedie
deze is welke de specifieke mentaliteit waarin de genoemde verslaving
gedijt, bestreden wordt.
Verslaving
is een kwaad en sinds Augustinus van Hippo wordt het kwaad negatief
gedefinieerd en meer bepaald als een tekort aan het goede.
Verslaving treedt dan ook pas op van zodra dit tekort een feit is
geworden. Edoch, de specifieke verslaving welke het panopticum in
stand houdt en nog doet uitbreiden en die de verslaving is aan een
spel waarin geld een belangrijke rol speelt, heeft niet het tekort
aan geld als motor. Het goede is hier namelijk niet het geld,
aangezien de geldzucht zorgt voor een teveel aan geld. De
verslaving (aan het spel en eventueel aan geld) is er ter compensatie
van een heel ander tekort dat echter niet doeltreffend door een
verslaving kan vervangen worden. De verslaving tracht een leegte te
vullen maar kan daar nooit in slagen: zij is zoals het tijdverdrijf
dat het wachten draaglijker maakt, echter zonder dat dit tijdverdrijf
de aanwezigheid van diegene op wie gewacht wordt, naderbij kan
brengen. En hoe intens men de economie ook doet draaien: zij kan het
goede onmogelijk bevorderen omdat zij dit helemaal niet op het oog
heeft. Wat onze kapitalistische economie op het oog heeft, is
zichzelf en niets anders: zij is geslaagd in haar hoedanigheid van
kapitalistische economie op voorwaarde dat en zolang als zij zichzelf
kan laten groeien. Maar omdat wij weten dat de groei eindig is daar
ook de dingen nodig voor die groei niet onuitputtelijk zijn, is een
kapitalistische economie zelf een eindig ding en meer bepaald een
ding dat nu al op zijn laatste benen loopt. Omdat wij zonder economie
niet kunnen, moeten wij op zoek naar een andere dan de
kapitalistische economie. Het panopticum, eigen aan het
neoliberalisme dat steunt op de kapitalistische economie, blijkt
volslagen blind voor het feit dat zijn activiteit de
tegendoelmatigheid deelt van de economie omdat zij beide het middel
met het doel verwisseld hebben.
Het
panopticum als vorm van goddelijke en derhalve verboden kennis
begeerd door mensen, brengt ongeluk, verknecht en doodt uiteindelijk
de menselijke ziel. In feite weerspiegelt de constructie die
oorspronkelijk bedoeld was voor een gevangenis, de hel waarin de mens
belandt als straf voor zijn overmoed. Het panopticum verwijst daarom
ook naar de Faust-legende van Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832):
Faust wil beschikken over hogere, goddelijke en daarom voor mensen
verboden kennis en de demon Mefistofeles, vertegenwoordiger van
Lucifer, helpt hem hierbij in ruil voor zijn ziel. De Hebreeuwse naam
Mephistoph betekent 'vernietiger van het goede' of 'pleisteraar van
leugens'. In The picture of Dorian Grey uit 1890 voert de
Ierse auteur Oscar Wilde een eigen Faustfiguur op die zijn ziel
verkoopt voor de eeuwige jeugd, welke echter eindigt met zijn dood.
De zedenles erin luidde volgens Wilde zelf: All excess, as well
as all renunciation, brings its own punishment. Andermaal het
Helleense thema van de nimmer onbestrafte hubris dat niets
goeds belooft voor het hedendaagse panopticum.
Het
panopticum is er ter wille van ons aller veiligheid, zo wordt het ons
tenminste voorgehouden, voorgelogen en vooral: zo wordt het ons door de strot geramd, want paradoxaal genoeg is er geen verzet
mogelijk tegen deze zelfverklaarde zogenaamde zorg. De zorg voor onze
veiligheid kan niet geweigerd worden en de perversiteit van die
verplichting om zich die zogenaamde zorg te laten welgevallen,
verraadt zichzelf in het feit dat zorgweigeraars bestraft worden en
wel met hoge boetes en met vrijheidsberoving, wat eigenlijk wil
zeggen: met nog meer vrijheidsberoving, want de vermeende
schenking van veiligheid verkapt een diefstal van
vrijheid.
Alle
mensen hebben het recht om zich uit veiligheidsoverwegingen te
verzekeren en zij mogen dat zelfs doen bij malafide verzekeraars die
hun klanten beloven te beveiligen terwijl zij hen middels onredelijk
hoge premies bestelen. Maar niemand heeft het recht om een ander
te verplichten om zijn vrijheid te beperken (want dat is de essentie
van betalen omdat geld vrijheid representeert) met het oog op zijn
veiligheid: de afweging is wezenlijk een vrije ruil (namelijk van
vrijheid tegen veiligheid) en ruilen is een persoonlijke
aangelegenheid waarmee derden geen krieken te eten hebben. Het
argument dat wie de opgedrongen ruil weigeren, met de veiligheid en
derhalve met het leven van anderen spelen, snijdt pas hout waar
objectief vaststaat dat de ruil in kwestie voor iedereen winst
oplevert.
Dat
zou bijvoorbeeld het geval zijn waar de handel in en het gebruik van
alcohol verboden wordt met dezelfde strengheid waarmee vandaag de
coronamaatregelen gehandhaafd worden: van alcoholgebruik is afdoende
aangetoond dat het de oorzaak is van allerlei ziekten en, veel erger
nog, dat alcoholgebruikers het leven van anderen in gevaar brengen -
alleen al inzake het verkeer zorgt deze harddrug in ons land
jaarlijks voor duizenden slachtoffers, vaak kinderen. Alcohol, tabak,
zogenaamde softdrugs die men zelfs wil legaliseren en een hele resem
aan gevaarlijke producten, toestanden en activiteiten welke vandaag
onder de paraplu van de vrijheid worden gepromoot. Het gezag handelt
volstrekt ongeloofwaardig waar het de maatregelen passend voor een
groter kwaad toepast bij een gering kwaad terwijl het groter kwaad
niet alleen getolereerd wordt maar bovendien aangemoedigd, zoals de
uitzonderingsregel dat wie roken of alcohol aan het consumeren zijn,
geen plicht tot mondmaskerdracht hebben.
Wat
betreft daarentegen de perverse handel van de coronamaatregelen, is
de enige die daar garen bij spint, de onmens die genesteld zit in de
kern van het panopticum: de boze worm die knaagt door 't hart
der wereld. (1) De menigte aan mensen die aldus gevolgd
worden, worden daarbij zonder meer van hun privacy en derhalve van
hun ziel zelf beroofd.
De
ziel is het kostbaarste wat een mens bezit omdat het wezen van een
mens met zijn ziel samenvalt. (2) Maar naast die kwestie staat nog de
vraag wat de bedoeling dan wel kan zijn van wie zich inlaten met de
'ontzieling' van de massa: wie heeft er baat bij dat mensen danig in
de gaten worden gehouden dat zij er hun ziel bij inschieten? Want,
andermaal: dat is zonder twijfel het geval. Wie gecontroleerd worden,
gaan zich gedragen zoals dat van hen verwacht wordt, zij verliezen
hun vrijheid omdat zij de privacy moeten missen die noodzakelijk is
om bij zichzelf te rade te kunnen gaan en onafhankelijk van allerlei
druk, beslissingen te kunnen nemen. Zo heeft weinige jaren geleden de
Russische president Poetin de inwoners van de Krim zelf laten stemmen
over de annexatie van dat schiereiland bij Rusland en hij is er met
glans in geslaagd om het grondgebied in te lijven maar dan wel nadat
hij eerst de bevolking onder een bijzondere druk gezet had door
indrukwekkende oorlogsschepen te laten aanmeren in de havens van de
grote kuststeden aldaar.
Op
het eerste gezicht berokkent het panopticum aanzienlijke schade aan
wie in de gaten worden gehouden terwijl het gissen blijft naar wie
zich daar dan voordeel mee doen. Het kwaad bestaat er echter in dat
de mensen die slachtoffer zijn van het panopticum niet zonder meer
uitgeschakeld worden doch in bezit genomen: het leven van mensen die
gecontroleerd worden, wordt gespaard en de ironie van het lot wil
bovendien dat de rampzalige controle zich profileert als
levensreddend, terwijl zij het tegendeel bewerkstelligt, niet
omdat zij de geviseerden doodt maar omdat zij hen uitholt, hen
als het ware herprogrammeert en hen vervolgens aanwendt voor
doelstellingen die volledig vreemd zijn aan de menselijke. Het
wraakroepend karakter van de hele operatie wordt pas duidelijk waar
tevens blijkt dat het nieuw ingeplante doel waarvoor de mensen
eigenlijk als robots geactiveerd worden, in feite een onding
is: het is de economie als doel op zich, het draaien van de
geldhandel, het produceren om te produceren, het consumeren om te
consumeren, het kopen en het verkopen zonder maat en zonder einde in
een roes die voortdurend wordt aangezwengeld. Het is de groei ter
wille van de groei. De molen draait om te draaien, hij draait met
andere woorden zot. En het zijn de tot robots herprogrammeerde mensen
die er moeten voor zorgen dat het draaien niet ophoudt: zij draaien
totdat ze erbij neervallen en worden dan vervangen. Van mensen en van
menselijke doelstellingen zoals vrijheid en geluk, zoveel is
duidelijk, is dan allang geen sprake meer. Aldus wordt al het schone
van de schepping door de duivel opgevreten, opgebrand.
(J.B.,
25 januari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Dante Alighieri, De goddelijke komedie, vertaald door
Christinus Kops O.F.M. en opnieuw uitgegeven door Gerard Wijdeveld,
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, p. 200. Het betreft vers 108
van de Vierendertigste Zang van het Eerste Lied,
getiteld: De Hel.
Strijders voor eerlijke landbouw worden gecriminaliseerd terwijl aan het licht komt dat genetisch gemanipuleerde gewassen een gevaarlijk virus bevatten - zie: