Armoede
"Armoe is geen schande": amper een halve eeuw oud is deze christelijke en wijze spreuk die ons eraan herinnert dat de wereld des duivels is en voor de durvers, dat ondankbaarheid haar loon is en dat al wie geven wat ze hebben, weliswaar waard zijn dat ze leven maar tevens uiteraard bezwaarlijk rijk kunnen worden en dat geldt ook voor noeste werkers, terwijl afpersers, dieven, tollenaars, comedianten en alle andere dienaren van het gouden kalf zich aan hun hebzuchten bezatten. Maar nu deze wereld seculariseert of zelfs grotendeels ontkerstent, staat men er niet bij stil dat met het verdwijnen van het christendom onder de pletwalsen der miljardairs, ook haar wijsheden verdampen en wie alsnog geven om hun naaste moeten nu tot hun verschrikking zien hoe de bezitlozen door het slijk worden gehaald en hoe elk verweer slinkt tegen de sterkste die met zijn geld meedogenloos zijn 'rechten' opeist, vaak ten koste van het leven van volstrekt onschuldigen - het zijn misdaden die volkomen legaal worden gepleegd en derhalve straffeloos.
Rijkdom is vandaag geen schande meer ofschoon elkeen dagelijks kan getuigen dat wie op rijkdom azen, bereid dienen te zijn om anderen het hart in te trappen, voor de gek te houden, te misbruiken. Rijkdom is nu weer een hele eer ofschoon niemand kan ontkennen dat uitgerekend het teveel der rijken aan de armen toekomt, behoeftigen hebben immers recht op bijstand. Maar de rijken doen al het menselijke in zijn tegendeel verkeren en zij stellen paradoxaal genoeg dat niet de nood rechten geeft doch het overschot of het teveel. Begrijpe wie kan: hoe meer iemand bezit, des te meer rechten heeft hij om nóg meer te bezitten. En dit overschot dat recht geeft op nog meer, materialiseert zich in het geld: geldbezitters kunnen het voedsel van de armen niet alleen opkopen maar bovendien kunnen zij het straffeloos vernietigen. De rijken hebben met andere woorden het recht om de armen om te brengen. Ziedaar wat het recht van de sterkste heet; zelfs de beesten eigenen zich dat niet toe.
Armoe is weer een schande en rijkdom een hele eer, nu Christus niet langer koning is die immers heeft geleerd dat zelfs de allerduurste gewaden verbleken bij de pracht van de bloemen in het veld en van de vogelen in de hemel. Vandaag worden de bloemen begraven onder een laag pijnlijk beton en de vogels in de lucht hebben hun ontsnapping aan onze agressie slechts te danken aan het feit dat wij volslagen blind geworden zijn voor hun aanwezigheid. De rijken omgorden zich met dode tuigen, met allerlei lawaaierige en levensgevaarlijke instrumenten die in wezen wapens zijn, tuigen die enkel dienen kunnen om te doden. Met hun technologische abracadabra geloven zij te kunnen terugwinnen wat zij nooit bezaten omdat zij het constant verloochenen, zij verkochten hun ziel immers aan de duivel.
Los van de afschuwelijke oorlog en de hypocriete politiek, rest er slechts een cultuur waarvan de inhoud zich beperkt tot de vernieling der natuur die zij afgunstig na probeert te bootsen, wat tot in den treure een belachelijke onderneming blijkt. Het toetsenwerk om via het steriele en ziekmakende internet zogenaamde contacten te kunnen leggen, heeft bezit genomen van het deel der mensheid dat nog slechts demonisch zit te tokkelen op plastieken trommels en dit geheel verstijfd en verslaafd totdat het brein het begeeft ofwel het hart, totdat tering intreedt, osteoporose, gewrichtskoorts, bloedarmoede, suikerziekte en dementie. Lawaai overstemt het ruisen van het ranke riet en de talloze talen gesproken door al wat leeft. Nerveuze cinema onttrekt het oog aan de stille dromen van de miraculeuze wolken. Met het verdwijnen van het luisterend oor verwerden onze verhalen tot zelfingenomen verzinsels, tot storende geluiden.
Waar is het trouwe paard gebleven dat ons zovele duizenden jaren naeen dag in dag uit heeft gediend? Waar zijn Baai en Blesse nu? Waar zijn de schaduwrijke stallen op het erf, de hooizolders, de schelfen en de zwaluwen die er jaarlijks nestelden? De vlinders met hun paradijslijke vleugels en de raadselachtige meikevers die ooit alle kinderen bestudeerden? Waar is de boomgaard met zijn oude kersebomen, zijn van sappen druipende kweeperenlaars, zijn frisse oogstappels, perziken en pruimen, zijn rode, witte en zwarte bessen? Waar zijn de akkers en waar is de onverdroten arbeid in de hitte van de zon uit De oogst van Streuvels?
Het verleden zal niet wederkeren want alles gaat voorbij en het verlies is zoals dat van 't sterven zelf, alleen sterft dit keer niet een mens: de aarde zelf loopt op haar laatste benen, of moet men zeggen dat zij om haar laatste as draait, die de as is van het kwaad? Het kwaad, zo ontdekte de wijze Aurelius Augustinus, is niet een welbepaald ding, het is een loutere afwezigheid of een tekort, het is een gemis aan het goede, een ontbreken ervan. En dat is nu de paradox van deze vreemde tijd die misschien wel de eindtijd is: de overvloed die ons te beurt valt, is een luchtspiegeling; het is de stad die van op een hoge berg de duivel zelf beloofde aan niemand minder dan Jezus Christus als Hij een knieval wilde doen voor het kwaad. De overvloed verkapt een schromelijk tekort, precies zoals het poezelige bont het roofdier wegsteekt dat meteen meedogenloos zal toeslaan.
(J.B., 20 juli 2013)
|