"Waar
is Habel, uw broeder?"
Aflevering
2: het nationalisme en de mensenrechten
Het
nationalisme ziet de staat als een socio-cultureel gegroeid geheel
met een eigen identiteit, welhaast zoals een levend organisme. Een
misvatting uiteraard omdat voor de vorming van een staat, een
constitutie volstaat, precies zoals spelregels volstaan voor het
spelen van een spel. Paradoxaal genoeg zien nationalisten de staat
bovendien vaak als een volgroeid organisme, daar zij de eigen
natie geen verdere verandering of ontwikkeling meer gunnen,
wat eigenlijk een naïef essentialisme verkapt: de opvatting dat een
staat een bevroren of onveranderlijk (geworden?) wezen is, geheel
onafhankelijk van de rest van de wereld. Maar staten komen niet tot
stand zoals individuen tot stand komen en zij leven ook niet, het
zijn geen schepselen maar constructies, werktuigen die hun
functioneren danken aan spelregels wetten.
Het
nationalisme heeft als zorg de eigen natie en dit beginsel
impliceert meteen een onafwendbare verdeling van de wereldgemeenschap
in twee kampen: wij versus de anderen. De interne contradictie
van die leer wordt apert van zodra men zich ook realiseert dat als
alle andere staten het nationalisme zouden aanhangen, er uiteraard
geen twee kampen ontstaan maar net zoveel kampen als er staten zijn,
wat betekent dat deze opvatting de facto de ideologie van de
versnippering is en dus een misvatting van dezelfde orde als het
egoïsme.
Het
egoïsme is niet slechts een morele keuze, het is vooreerst een
misvatting en een miskleun omdat het de hefboomfunctie van het
principe van de solidariteit miskent. Want zoals de geschiedenis
aantoont, creëert het beginsel van de onderlinge solidariteit in
casu de solidariteit tussen staten zelfs geheel los van het
veld van het ethische handelen een win-winperspectief, zoals dat het
geval is in alle mogelijke vormen van het internationalisme. Echt
eumoreel wordt de onderlinge samenwerking tussen naties pas van zodra
zij in de eerste plaats een samenwerking van personen is en
dan betreft dit een universalisme, zoals bijvoorbeeld het
katholicisme dat althans in woord beweert te zijn, wat betekent dat
ongeacht wie er in principe kan tot toetreden: mensen van elke etnie,
van elk geslacht enzovoort. En daar waar ook maar één persoon van
toetreding uitgesloten wordt, kan geen sprake meer zijn van
universalisme en is het universele slechts een voorwendsel, een
leugen.
De
idee dat er mensenrechten bestaan, is in wezen een bijzonder
universalistische gedachte omdat zij impliceert dat deze rechten ook
verdedigd horen te worden ongeacht de wetten van de naties waar de
betrokken mensen het burgerschap genieten. De erkenning van de
mensenrechten door de Verenigde Naties impliceert de bereidheid van
de VN om naties die deze mensenrechten schenden, te veroordelen, te
sanctioneren of op nog andere manieren onder druk te zetten om daar
aldus de eerbiediging voor de mensenrechten af te dwingen. Politici
die ervan uitgaan dat elk land zelf mag bepalen welke rechten het aan
zijn burgers geeft, verzaken eraan zich het lot van medemensen die
geen eigen medeburgers zijn, te behartigen en in feite stellen zij
aldus het burgerschap boven het menszijn, wat een perversie is. Hun
opvatting impliceert de toelaatbaarheid van wetten wars van de
mensenrechten. Dergelijke politici zijn in wezen aanhangers van de
dictatuur. Het nationalisme is een staatsvorm die haaks staat op de
eerbiediging van de mensenrechten.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 17.12.2018)
|